Genesis 5

zondag Jubilate

In een al tamelijk oud leesrooster vond ik voor deze zondag van het kerkelijk jaar dat merkwaardige hoofdstuk Genesis 5 als O.T.-ische lezing. Het is een zogenaamd 'geslachtsregister' dat we meestal maar gauw overslaan. Ten onrechte misschien, want er kan in die dorre opsomming van namen wellicht een bemoedigende boodschap schuilgaan. Het staat niet voor niets in de bijbel.

Maar op het eerste gehoor lijkt er geen sprake van bemoediging, want als een reeks van rouwadvertenties laat zich dat geslachtsregister lezen. Ze worden onwaarschijnlijk oud, al die vaders uit de oer-tijd, maar het refrein bij al die lange levens is: 'en hij stierf'. Het zijn allemaal gestalten als van woudreuzen waarvan de levenstijd niet bij jaren maar bij eeuwen wordt geteld, maar toch laten ze tenslotte als geknakte eiken de kop hangen en buigen en breken ze onder de last van de vele,vele jaren. Zo vormen ze een indrukwekkend beeld van de vergankelijkheid van alle leven, ook van het sterkste en het meest vitale. Wat er tenslotte overblijft is een rij namen en getallen. Nauwelijks vormen die nog een verhaal, hoogstens een skelet van een verhaal, van een geschiedenis. Ze zijn als wervels van een wervelkolom. Als mensen van vlees en bloed, met hun vreugde en hun trots, hun haat en hun liefde, hun grote en kleine zonden zijn ze verdwenen in het graf van een niet te achterhalen verleden tijd. Onmachtig eruit op te staan!
En we weten: zo zal het straks ook ons vergaan. We worden afgeschreven op een steen, bijgezet in de registers van de burgerlijke stand. Een naam en een paar getallen. Een geboortedatum en een sterfdatum. Daartussen meestal niet erg veel. Wie na ons komen hebben slechts een vermoeden van leven en liefde, van stil drama en onvervuld verlangen achter die kale namen en getallen. We worden vergeten en zijn voorgoed voorbijgegaan. Dat lijkt wel zeker. Niet om vrolijk van te worden.
Predikt nu dat kale geslachtsregister uit Genesis 5 ons de radicale vergankelijkheid van alle dingen, in het bijzonder ook van de langste en (misschien) de meest bloeiende levens? Overigens weet ik ook niet wat we van die ontzettend hoge leeftijden van die oud-vaders moeten zeggen en denken (en de meeste van de schriftgeleerden die zich met deze tekst bezig hebben gehouden doen er ook het zwijgen toe), maar ooit hoorde ik eens een dominee zeggen: hoe oud ze ook mogen worden, niemand van hen haalt de duizend jaar en aangezien 'duizend jaar' in de ogen van de Eeuwige zijn 'als de dag van gisteren', zoals er in Psalm 90 staat, zijn het toch allemaal maar eendagsbloemen... (!?)
Zo zou er inderdaad een machtig 'memento mori' (een 'gedenk te sterven') opklinken uit deze reeks van uitzonderlijk en onwaarschijnlijk lange levens. Maar de vraag is of dat nu zo typisch bijbels of christelijk is. Zeker, de mens kan en mag niet leven in de ontkenning van zijn sterfelijkheid en de weeklachten en verzuchtingen over de kortheid en de vergankelijkheid van het mensenleven zijn de bijbel niet vreemd, maar de boventoon voeren ze toch zeker niet in het bijbelse levensgevoel en levensbesef. Het indachtig-zijn van eigen dood en sterfelijkheid leidt in de bijbel niet zo zeer tot weemoed en droefenis of tot een stoïcijnse gelatenheid, zoals in veel heidense godsdienstigheid, maar eerder tot een levend besef van de kostbaarheid van het ons geschonken en toegemeten leven. Het leven als een eenmalige, onherhaalbare gelegenheid om God te loven en lief te hebben - en in en met Hem alle dingen lief te hebben.
Maar nog wezenlijker dan het gedenken van onze eigen, gewisse dood is het misschien dat we de dood van anderen gedenken, met name de doden die er gevallen zijn in de strijd en het verzet tegen ongerechtigheid en tirannie, zoals we dat overmorgen, op de 4e mei, weer hopen te doen. Dan worden we bepaald bij en herinnerd áan de hoge prijs die er betaald is voor een leven in vrede en vrijheid. Zulk een gedenken verplicht en stemt tot dankbaarheid. Het is aan óns dat de doden niet vergeefs en vruchteloos gestorven zijn. Hun hoop en liefde mogen zich in ons leven voortzetten en vruchtbaar worden. Dan is hun dood en lijden niet zinloos geweest. Want levend in het licht van Pasen, in de kracht van de opgestane en gekruisigde Heer weten we toch in de kerk dat niet alle lijden en strijd zinloos en vruchteloos hoeven te zijn.

Treffend en indrukwekkend heb ik altijd de woorden gevonden die op het monument van de erebegraafplaats in Bloemendaal in steen gebeiteld staan:

Verwijl niet te lang bij het verdriet om hen die we missen…
Zoek niet de doden, zoek de levenden.
Zoek daar waar dit volk woont en werkt.
Zie hoe wijd zijn land is, hoe hoog zijn hemel,
Hoe dichtbij het ruisen van de geweldige zee.
In deze gewesten zijn vrede en vrijheid groot geworden,
Eerlijk denken, naastenliefde en geloof,
Bedenk dat hetgeen gisteren bedreigd werd
Heden en morgen opnieuw in gevaar kan verkeren
Bescherm het en wees waakzaam.


Ik zou denken: deze tekst (hij is geschreven in 1953) is gevoed door echt bijbelse beseffen. De aandacht gaat van de dood naar het leven, van de doden naar de levenden. Nee, we moeten de dood en de doden niet zo gauw mogelijk vergeten, maar we dienen te weten van de prijs die er voor ons leven betaald is. Maar toch: 'Verwijl niet te lang bij het verdriet om hen die we missen... Zoek niet de doden, zoek de levenden.'

Terug naar Genesis 5. Bij nader inzien lijkt het dus twijfelachtig dit stuk uitsluitend te horen als een getuigenis van de vergankelijkheid van het mensenleven. Hoe sterk je ook bent en hoe oud je ook wordt, tenslotte sterf je en ga je de weg van alle vlees. Dat is natuurlijk wel waar, maar daarmee is de betekenis en de verkondiging van dit bijbelgedeelte toch niet uitgeput.
'k Zou denken dat het stille wonder van dit stuk is dat – temidden van de rampen en de gewelddadigheden die er sinds de verdrijving uit het paradijs over de aardbodem losbreken – de lijn der generaties zich desondanks voortzet van Adam tot Noach, wiens naam 'vertroosting' betekent! Er is leven en voortgang van leven ondanks de verschrikkingen van de wereldgeschiedenis en de mateloosheid van het kwaad dat zich breed maakt op aarde. Je bent geneigd te denken en te verzuchten dat het met de mensen en de mensheid gaat van catastrofe naar catastrofe tot het allemaal eindigt in de grote catastrofe, de grote zondvloed waarin allen en alles verdelgd worden. Maar deze zo magere tekst uit Genesis 5 vertelt en verkondigt ons op een sobere en ingehouden wijze dat het niet gaat van ramp tot ramp, maar dat het leven voortgaat van de ene eerstgeborene tot de volgende. Het draait in al die zo uiterst kort aangeduide levens om de verwekking en de verschijning van de eerstgeboren zoon. Daarin opent zich nieuwe toekomst en daarin wordt het leven gezegend.
De eigenlijke gebeurtenissen in het boek Genesis zijn 'geboortenissen'. Het komen van de Zoon in een vaak zo onvruchtbaar en hopeloos bestaan; altijd als een wonder; nooit als een louter natuurgebeuren.
Daarin gaat de zon op over het mensenleven en meldt zich nieuwe toekomst, die nooit alleen maar een herhaling van het verleden is.
Zo fluistert die lijst van verwekkingen ons haast onmerkbaar een ander verhaal in het oor dan het verhaal van rampen en uitzichtloosheden, die zich schijnbaar noodlottig en eindeloos herhalen en die een mens droevig en bitter kunnen stemmen. Een vermoeden van een ander verhaal, een verwachting van een andere dag waarop (zoals Gezang 294 het zegt en zingt) 'oorlog, haat en nijd / voorgoed zijn weggedaan / in deze wereldtijd.' De dag van de Zoon des mensen in wie alle kinderen van Adam vanuit het duister aan het licht, voor de dag komen en gezegend worden in deze Gezegende.
De eerstgeborenen in Genesis 5 houden die hoop levend en zo stelt dat zo schraal ogende bijbelfragment het bedreigde, ongewisse, langs afgronden van verschrikking gaande mensenleven in een ander licht en een ander perspectief.

Ook in de 20e en de 21e eeuw lijkt het er maar al te vaak op dat we voortschuiven van ramp naar ramp in de wereldgeschiedenis, zich opstapelende onzin; onrecht dat we nooit te boven komen, maar in het licht van het komen en gekomen zijn van 'de Eerstgeborene van de ganse schepping', in het licht ons opgegaan in de Messias Jezus mag ook dit ons verhaal toch anders gelezen en anders geleefd worden. Niet als een verhaal van altijd weer hetzelfde, dat we tot in den treure menen te kennen, van mensen die sterven en van doden die dood zijn en dood blijven (en straks voegen we ons bij hen), maar als een verhaal van hoop dat alle dingen in een ander licht plaatst en alle dingen nieuw maakt. Ook de glansloze dingen van ons leven, ook de vermoeiende en uitzichtloze dingen van onze tijd.

Tot slot: want we zouden in onze uitleg van Genesis 5 in ieder geval onvolledig zijn als we stilzwijgend voorbijgingen aan de naam en de figuur van Henoch. Hij is - misschien niet helemaal toevallig - de zevende in de rij van patriarchen en we lezen van hem dat hij 'wandelde met God en hij was niet meer, want God nam hem weg'. In dat onverbiddelijke refrein van al die zinnetjes 'en hij stierf' is Henoch een uitzondering. Hij ziet de dood niet, hij sterft de dood niet. Henoch wandelt met God en hij wandelt zo maar de grens over, alsof er van sterven geen sprake is. Dat is er bij hem dan ook niet. Het strenge regiem, die oppermacht van de dood wordt bij deze Henoch al even doorbroken...

In de Naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.

AMEN
(c) Rens Kopmels