Handelingen 9: 1-19

Het verhaal uit het boek Handelingen dat we vanmorgen lazen staat bekend als het verhaal van Saulus' 'bekering' op de weg naar Damascus. Het staat er ook boven als opschrift; maar dat hebben de vertalers gedaan. Het staat niet in het origineel. En ook in de tekst zelf valt dat woord bekering niet, ofschoon het toch een heel bijbels woord en begrip is overigens.
Misschien is het echter bij nader inzien toch minder gelukkig te spreken van Saulus' bekering, want in de bijbel is bekeren zich ómkeren; omkeren van de verkeerde weg, waarop je je bevindt of begeeft. Nu, dat doet Saulus niet, want hij vervolgt na het licht en de stem uit de hemel zijn weg naar Damascus. Minder hoog te paard gezeten, dat wel. Hij ziet niets meer en wordt bij de hand geleid, lezen we in vers 8.

Misschien vindt u dat een beetje gezocht en weinig ter zake, maar ik zou er op willen wijzen dat de richting waarin Saulus zich begeeft niet verandert. Hij bevindt zich n.l. al op weg die in Handelingen loopt van Jeruzalem over Judéa en Samaria tot het uiterste der aarde. Dat is namelijk de gang van het evangelie en dat is ook de gang van de getuigen van Christus Jezus. Op die weg bevindt Saulus zich, ook al vóór de Stem uit de hoge hem in de rede valt, zij het dan als een os, die zijn verzenen, zijn hielen, stukslaat tegen de prikkels van de ploeg; de ploeg, die hij nochtans voorttrekt (!) (Althans zo staat dat in het verslag dat Paulus in Hand. 26 van die gebeurtenis doet.)
Als een onwillige os, zou je kunnen zeggen, trekt Saulus, ook al vóór hij Páulus zal heten, de ploeg van het apostolaat.

Dat vraagt wel om enige toelichting. Nu, we komen Saulus de eerste keer tegen in het boek Handelingen bij de steniging van Stefanus waaraan hij weliswaar niet meedoet, maar waar hij wél van harte mee instemt. 'En Saulus - zo staat er in Hand. 8: 1 - had mede een welbehagen in zijn dood.' En onmiddellijk daarna horen we dat 'er te dien dage een zware vervolging tegen de gemeente in Jeruzalem ontstond en allen werden verstrooid over de streken van Judea en Samaria met uitzondering van de apostelen.'
Als we ons dus afvragen hoe de naam van Jezus vanuit Jeruzalem naar Judea en Samaria en zo verder naar de heidenwereld gaat, dan is dat verre van een triomfantelijke of zelfbewuste aangelegenheid. Vervolging en verdrukking vormen de motor van het apostolaat, van de christelijke zending. Omdat het in Jeruzalem voor de Jezus-mensen niet meer te harden is vanwege de druk en de dreiging, ja, de vervólging die er uitgaan van de synagoge, verbreidt zich de naam van Jezus over Judéa en Samaria en zo over het rond der aarde. Als zaad worden de volgelingen van Jezus uitgezaaid, uitgestrooid over de wereldakker
Dus niet, bepaald niet, vanuit een overmaat aan christelijk zelfbewustzijn, niet uit zendingsdrang, begint hier de zending, maar al vlúchtend, om het vege lijf te redden, dragen de leerlingen van Jezus diens naam de wereld in. Maar daarin - moeten we óok zeggen - zijn zij waarachtige getuigen en weggenoten van hun Heer. Want ook Jezus komt tot de volken, tot de heidenwereld, via de verwerping en de verstoting door zijn eigen volk Israël! Ook dat is geen triomftocht in de oppervlakkige zin van het woord. De zending staat van meet af aan in het teken van het lijden, van het kruis.

Laten we dus goed zien: aan het begin van het apostolaat, van de zending, staat niet een kloek en monter besluit van de gemeente, van de discipelen om de hele bewoonde wereld voor Christus te winnen, maar het zijn de vervolgingen van de kant van de synagoge, die de zending op gang brengen en voortstuwen. En in die vervolgingen blaast Saulus z'n partijtje stevig mee.
'En Saulus' - zo lezen we in het begin van hoofdstuk 8 - 'verwoestte de gemeente, en hij ging het ene huis na het andere binnen, sleurde mannen en vrouwen mee en leverde hen over in de gevangenis'. En zo komen we hem ook tegen in het eerste vers van het vanmorgen voorgelezen gedeelte: 'nog dreiging en moord blazende tegen de discipelen van de Heer'.
Dat is Saulus bijdrage aan het apostolaat al vóór hij Paulus zal heten. Hij is dan eigenlijk al een apostel, zij het een apostel tegen wil en dank, ondanks zichzelf. Naar zijn eigen besef, naar zijn eigen opvatting is hij dat natuurlijk niet. Allerminst. Niettemin bewerkt hij in zijn joods-farizeïsche ijver tegen Jezus het tegendeel van wat hij beoogt n.l. dat diens naam als zaad wordt uitgestrooid over de aarde en zó wortel schiet en vrucht draagt...

Heeft het zin om het zo te zien en het zo te zeggen? Want misschien vindt u het toch wat gezocht en geforceerd.
Nu, ik dacht toch van wel. We moeten n.l. in het boek Handelingen leren letten op de regie en de grandioze overmacht van de op de Pinksterdag uitgestorte Heilige Géest. De Geest is de grote strateeg van de zending en de Geest heeft, om zo te zeggen, de wind er dusdanig onder dat ook de kwaadwillige elementen niet anders kunnen dan medewerken ten goede. Ver vóor elk menselijk of kerkelijk initiatief is de Geest al aan de gang en aan het werk en deelt zich de kracht van de opstanding en de Opgestane mee aan de hele bewoonde wereld in ruimte en tijd. Van verbazing en vreugde over deze kracht en voortvarendheid van de Geest is het boek Handelingen vol.
Nauwelijks ligt dus het initiatief van de zending bij de gemeente of bij de apostelen - en al helemaal niet bij de individuele mens. Het is de Geest die begonnen is te waaien en te werken en die voert ze mee, en de Geest schuwt daarbij de hardhandige middelen van verdrukking en vervolging niet!
Eenvoudig doordat de Jezus-mensen vasthouden, zich vastklampen aan de naam van Jezus (en aan alles wat er in die naam besloten ligt aan belofte en kracht, aan gebod en kritiek, aan hoop en uitzicht) komt het tot verbreiding van die naam. Dat is de weg van de zending.
Ik ben bang dat we op het stuk van de zending, behalve dat we er een nogal kwaad en onrustig geweten bij hebben, een karikatuur in stand houden die - bijbels getoetst - eenvoudig niet klopt. Onze taal verraadt ons daarbij. We spreken over het 'bedrijven van zending'. Maar zending bedrijf je nauwelijks. Als je dat probeert wordt het onvermijdelijk propaganda. Propaganda van jezelf, van je eigen gelijk, van je eigen geloof. Zending in bijbelse zin is niet een soort geestelijke 'voortplantingsdrift' die er weliswaar diep inzit bij de mens (we willen onszelf in alles wat we geloven en ons lief is bevestigd en weerspiegeld zien in de ander), maar dat is toch werkelijk een karikatuur, een grove vertekening van de messiaanse zending, zoals die ons in het boek Handelingen verhaald wordt.
Aan de naam van Jezus vasthouden, zijn woord horen, op zijn weg blijven, dát is óns part, ons aandeel. Dan zorgt de Geest voor de rest. Wij hoeven de ander niet te overtuigen of te bekeren. Getuigen van Jezus zullen we alleen zijn als we Hem volgen op zijn weg, als we delen in zijn lijden en heerlijkheid, zijn kruis en verrijzenis.
We kunnen het mischien nog korter en eenvoudiger zeggen: door mens te zijn met en tegenover déze Mens (en in Hem met en tegenover allen met wie hij zich op leven en dood verbonden heeft) zullen we levende verwijzingen zijn naar Hem; getuigen van Hem. Ook dat getuige-zijn is nauwelijks onze dáad. Het overkómt ons veeleer. Getuigen van Jezus zijn we altijd onopzettelijk, zonder het te willen, zonder het te beogen, ondanks onszelf. Het is niet ons oogmerk, niet onze verdienste, en dan ook niet onze zorg. De zending is een werk van de Geest, die mensen wel inschakelt, maar die zelf het initiatief houdt, de leiding neemt en vasthoudt. Als wij horen naar Gods woord in Christus, daadwerkelijk, dan zal ons bestaan een sprekend getuigenis van hem afleggen. Als wij zijn discipelen zijn, zijn leerlingen en volgelingen, dan worden we daarin vanzélf ook zijn apostelen, zijn getuigen. Dat vraagt niet nog iets extra's.

Zeker in onze tijd, in onze cultuur is het haast onbegonnen werk te zeggen, met woorden uit te leggen wie Jezus is. Dat kan misschien alleen nog in de beslotenheid van de kerkdienst of van het leerhuis. Nauwelijks op de televisie, nauwelijks op straat. De misverstanden en ergernissen zijn dan niet van de lucht. Maar getuigen van Jezus doen we dan ook niet zo zeer door die naam te noemen, maar we zijn getuigen door in zijn voetspoor te treden, door mens te zijn met Hem, achter hem. Dan zullen we op Hem gaan lijken, Hem gelijkvormig worden. Daar zorgt de Geest voor. Laat dat dan ook maar aan de Geest over!

Dat 'ondanks jezelf' blijft er dus altijd inzitten. Ook als Saulus straks gaat delen in het lijden van de gemeente en van de Heer in plaats van dat lijden toe te brengen. Als hij zelf vervolgd zal worden in plaats van te vervolgen en te verdrukken. Want ook Paulus bedrijft alleen zending als een gedrevene door de Geest (en vaak als een verdrevene, verjaagde, verstotene!)
Het mag ons dan ook niet ontgaan dat in het woord van de Heer tot Ananias in Damascus dat lijden uitdrukkelijk genoemd wordt. 'Ga, want deze is mij een uitverkoren werktuig om mijn Naam te dragen voor de volken en de koningen en de kinderen Israëls, want ik zal hem tonen hoeveel hij lijden moet terwille van mijn Naam'.
Saulus krijgt dan ook niet zo zeer 'veel te doen', als hij geroepen en gezonden wordt, maar hij krijgt 'veel te lijden', veel te ondergáan.
Bij de zending in christelijke zin gaat het er in de eerste plaats om dat we het leed van de mensen en de nood van de wereld onder ogen zien en dat in ons opnemen, tot ons hart laten doordringen.
Daarin ben je christen (denk ik wel eens) dat je het ongeluk toelaat in je bestaan, het lijden niet altijd uit de weg gaat, in de kracht van de opstanding je kruis op je neemt. Want onze vruchtbare daden komen voort uit de bewogenheid van de liefde. De liefde die helder ziet en scherp en zuiver hoort. Wie hierin de Heer volgt zal zijn getuige zijn; daarin is hij een levende verwijzing naar Christus. Zo zet de Geest het werk van God-in-Christus voort in de wereld. Met misverstand en ergernis wekkende woorden hoeven wij dat niet per se te onderstrepen. Daartoe zijn we meestal niet competent, niet bevoegd, niet bekwaam.

De roeping van Saulus op de weg naar Damascus betekent in ieder geval dat zijn fanatieke ijver gebróken wordt in de ontmoeting met de gekruisigde en opgestane Heer. De ontvankelijkheid krijgt de voorrang boven de daadkracht, de liefde gaat vooraf aan de geloofsijver.
Vanuit deze voorrang van de liefde, van het geduld van het dragen en verdragen heeft Saulus als Paulus dan overvloedig gearbeid, en zijn zijn arbeid en zijn ijver niet ijdel, niet vergeefs geweest.

AMEN
(c) Rens Kopmels