Johannes 3: 1-21

Dat gesprek in de nacht tussen Jezus en Nicodemus is een gesprek vol geheimenis. We moeten dan ook niet de illusie hebben dat we tot op de bodem verstaan wat hier door Jezus gezegd wordt. Dat doet Nicodemus ook niet; en wie zijn wij dat we deze leraar van Israël in inzicht en begrip zouden overtreffen.

'Rabbi', begint Nicodemus het gesprek, 'wij weten dat gij van God gekomen zijt als leraar, want niemand kan die tekenen doen, die gij doet, tenzij God met hem is...' Dat is een eerbiedig, respectvol begin, maar dat 'wij weten' zal Jezus aanstonds tot de grond toe afbreken. Dat zo zekere weten moet eerst wijken voor een 'helemaal niet meer weten', wie deze Jezus is en wat ons in deze Naam geopenbaard en geschonken is. Weten wij dan zo precies wie Jezus is, voor zijn kerk, voor ons en voor de hele wereld. Hij laat zich in ieder geval niet opsluiten in ons kennen, in ons rechtzinnig of vrijzinnig geloof.

'Voorwaar, voorwaar, ik zeg u, tenzij iemand wederom geboren wordt, kan hij het Koninkrijk van God niet zien.' Met deze radicaal en onbegrijpelijk klinkende uitspraak zet Jezus deze leraar van Israël op afstand en stoot hij hem terug in een helemaal niet meer weten en begrijpen. Horen we naar Nicodemus' van onbegrip getuigende reactie: 'Hoe kan een mens geboren worden als hij oud is? Kan hij dan voor de tweede maal in de moederschoot ingaan en geboren worden?'
Maar we herkennen ons wel in die verbaasde en niet begrijpende reactie van Nicodemus. Want wat mag dat zijn: 'opnieuw geboren worden', 'van boven geboren worden', zoals er naar de letter staat?
Misschien dat Jezus' tweede uitspraak enige opheldering biedt. Hij zegt: 'Voorwaar, voorwaar, ik zeg u, tenzij iemand uit water en geest geboren wordt, kan hij het Koninkrijk van God niet binnengaan.' De wedergeboorte is een geboorte uit water en geest en alleen als een volstrekt nieuw begin is de wedergeboorte met de natuurlijke geboorte te vergelijken.
Als we bij dat 'water' denken aan de dóop zitten we er niet te ver naast, zou ik denken. Paulus spreekt een keer over de doop als over 'het bad der wedergeboorte'. De doop is immers het teken van de ondergang van de 'oude mens' in het water van de dood en tegelijk is het de opwekking van de 'nieuwe mens' door de Geest van God, de Geest van boven, die levend maakt en toekomst opent.
Wát dat wedergeboren worden nu ook precies mag inhouden, het heeft in elk geval alles te maken met de levensgang van Jezus, met zijn weg en werk, met zijn sterven en opstaan. Want daarvan is de doop als het ware een korte samenvatting, een sprekend symbool.

Maar ondertussen heeft die kwestie van de wedergeboorte ons tot op de dag van vandaag nogal parten gespeeld en in verlegenheid gebracht in de geschiedenis van kerk en christenheid. Het zou niet genoeg zijn dat een mens gedoopt is op de Naam van Jezus en in Hem gelooft, maar hooguit het halve werk. Er zou óok nog iets met ons en in ons moeten gebeuren willen we Gods kinderen mogen heten en zijn Koninkrijk mogen binnengaan. En dat 'iets' zou dan de wedergeboorte zijn of een uitdrukkelijke en ook innerlijk beleefde levensverandering. Een mens moet niet alleen in Jezus gelóven, maar hij moet zich ook bekéren. En de vraag kan voorzichtig, maar in grote ernst aan ons gesteld worden of we daar al iets van bemerkt hebben, in ons hart, in ons leven. Ben jij eigenlijk wel wedergeboren, 'born again'? Of als we de vraag aan onszelf stellen: Ben ik eigenlijk al wedergeboren of moet ik dat nog maar afwachten? Vanuit zulke vragen ligt het voor de hand dat we gaan spieden en speuren naar tekenen in onszelf die wijzen op een door de Geest vernieuwd leven, hoe verborgen misschien ook. Maar de kans is dan groot dat we moeten constateren dat we in alles wat we voelen, willen en doen nog altijd die oude mens zijn met al zijn gebreken, tekorten, zonden en ongerechtigheden. We zijn geen wezenlijk veranderde en vernieuwde mensen; er is niets dat op zo iets als een wedergeboorte wijst of lijkt.
Dat kunnen we als teleurstellend en droevig makend ervaren. Want ik blijf maar die heimelijk hoogmoedige, halfhartige en zelfzuchtige mens, bepaald niet altijd geneigd en in staat God en de naaste lief te hebben, zoals we dat toch van wedergeboren mensen zouden mogen verwachten.
Ja, je gelooft wel, maar je merkt er zo weinig van in jezelf en je ziet er zo weinig van bij je medemensen. En als je er dan iets van meent te merken is het dan geen zelfbedrog, zelfmisleiding? Of vrome aanstellerij? Zo kunnen we wegzinken in een draaikolk van benauwende en wanhopig makende vragen. We worden er bepaald niet vrolijker en opgewekter van als we op die manier gaan nadenken over die wedergeboorte. Dat wordt een piekeren en somberen zonder einde.

Wat kunnen we nu leren uit dat gesprek van Jezus met Nicodemus waar het toch in eerste instantie gaat over dat wedergeboren worden?
Nu, duidelijk bij alle onduidelijkheid is het toch wel dat Jezus Nicodemus niet voor de eis van de wedergeboorte stelt. Hij werpt hem niet terug op zichzelf met die zwaarwegende vraag of hij, Nicodemus, al opnieuw geboren is. Van die ons kwellende vraag kunnen we door dit verhaal verlost worden. Want het geheim van onze wedergeboorte ligt buiten ons, in Christus zelf en in de Geest die van hem uitgaat. Dat licht kan ons hier opgaan. En misschien is wedergeboorte juist dat we leren áfzien van onszelf en onze onvolkomenheden en ópzien naar Christus, zoals het volk Israël in de woestijn moest opzien naar de door Mozes opgestoken koperen slang om verlost te worden van de slangenplaag en het slangengif. 'Zo', zegt Jezus, 'moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat een ieder, die gelooft, in Hem eeuwig leven hebbe.'

Een ieder, die gelóoft, een ieder die ziet op Christus in diens verhoging aan het kruishout, heeft het eeuwige leven. Dat wil zeggen: het leven dat alleen maar leven is en waarin de dood niet meer is dan een vliedende schaduw. 'Want zo', vervolgt Jezus, 'heeft God de wereld liefgehad dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe.'
Waar blijft nu onze wedergeboorte? Moet die nog plaats vinden en moeten we maar afwachten of dat ook gebeurt? Het is wel een ernstige vraag, maar we zullen toch in even grote ernst en duidelijkheid moeten zeggen: Néé, want we zijn in Christus al wedergeboren. De apostel Petrus zegt: 'Geloofd zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons naar zijn grote barmhartigheid door de opstanding van Jezus Christus uit de doden heeft doen wedergeboren worden tot een levende hoop...'
Verbonden met hem, gedoopt op zijn Naam, opgenomen in zijn lichaam, beademd door zijn Geest, zijn we 'een nieuwe schepping' en wandelen we -wellicht tot onze eigen verbazing- in nieuwheid des levens. Het gebeurt ons, het overkomt ons, want die wedergeboorte is een machtig werk van de Heilige Geest. Aán ons en in ons. Die wedergeboorte mogen we dan ook met een gerust hart aan de Geest toevertrouwen en die mag óns geen wezenlijke zorg zijn. Juist die zorg wordt ons afgenomen. We hoeven niet in angst en beven, in droevig en somber makende bekommernis over onszelf en over ons hart gebogen te staan op zoek naar tekenen en ritselingen van het nieuw in ons gewekte leven. Want dan blijven we onszelf zien in ons tekortschieten, in onze ongeschiktheid voor het Gode welgevallige leven, kortom in onze zonde en ellende. Zo blijven we gevangen in onszelf en in onze eigen zorgen en bekommernissen of het wel goed met ons zit, of we wel deugen en echt, waarachtig leven.

Maar de Geest, die waait waar hij wil, bevrijdt ons van onszelf en van onze eindeloze bekommernissen om onszelf. De Geest steekt op, als een lentewind, als een zomerbries, in mensen die vanuit zichzelf niet tot leven en liefde in staat zijn en hij schakelt zondaars in op de weg en in de dienst der gerechtigheid. Dat is het Pinksterwonder!
Zondaren in onszelf, maar in Christus rechtvaardig en geschikt gemaakten. Dood en ellendig in onszelf, maar levend gemaakt en wedergeboren in de kracht en onder de regie van de Geest.
Zo wedergeboren in de kracht van de Geest uit de hoge worden we bevrijd tot de liefde en de dienst van God en de naaste. Daarin hebben we leven als vrije en opgewekte mensen, ja, als wedergeboren mensen, die weten dat de Geest ons leidt en meevoert naar Gods toekomst en Gods koninkrijk.

AMEN
(c) Rens Kopmels