Johannes 20: 19-29

De discipel Thomas staat in de traditie van kerk en christendom te boek als 'de ongelóvige Thomas'. Zijn naam betekent, behalve 'tweeling', óok 'twijfelaar', maar toch zullen we deze Thomas niet op zijn ongeloof en twijfel mogen vastleggen. Want met evenwel recht kunnen we hem zien als de eerste gélovige, de eerste belijder. 'Mijn Here en mijn God!' Dat is het antwoord van Thomas op de verschijning van de Opgestane en op diens woord: 'Wees niet ongelovig, maar gelovig'.

Dat is duidelijk een belijdenis in de kracht, de overmacht van de Geest. Het overkomt Thomas meer dan dat hij tot die belijdenis besluit. Het is de Geest des Heren die in hem een nieuw begin heeft gemaakt, om het met de woorden van Gezang 247 te zeggen. In de kracht van de Geest wordt de twijfel van Thomas overwonnen en wordt deze twijfelaar, misschien met twijfels en al, geschikt geacht en geschikt gemaakt om straks als apostel de wereld te worden ingezonden - om daar te getuigen van de opstanding van de gekruisigde.
Het is dus nauwelijks zo dat Thomas of ook de andere discipelen voor het geloof kiezen of het ferme besluit nemen als apostelen de wereld in te trekken. Nee, het overkomt hen; eerder worden ze als gevangenen, als geboeiden meegevoerd in de gang, de zegegang van de Opgestane Heer naar de einden der aarde. De Geest drijft en bezielt hen; de Geest wekt en onderhoudt hun wankele geloof.
God doet zijn werk met zwak mensenmateriaal, met twijfelaars, met halve of ook met nagenoeg hele óngelovigen. Het is goed om dat te weten, als we ook zelf menen niet zo vast in onze geloofsschoenen te staan, als twijfels ons besluipen, als we niets meer van onszelf, ons leven en van ons geloof begrijpen.
Gods werk gaat door, en Hij doet het met zwakke en zondige mensen. Het dienstwerk van de verzoening, het werk in dienst van de gerechtigheid, het werk van de zorgende liefde waarin hulpbehoevende en verloren lopende mensen gezocht, gevonden en weer opgericht worden. Al die tekenen en getuigenissen van de vruchtbaarheid van Jezus' weg en werk. Want dat betekent Pasen toch: de weg van Jezus is niet een doodlopende weg en zijn dienstwerk van zorg en liefde voor zwakken, zieken en zondaars is niet vergeefs, niet ijdel. Dat nederige werk heeft God heerlijk en machtig op de Paasdag bevestigd. En daarvan mogen de discipelen en daarvan mag zijn gemeente getuigen in de daadwerkelijkheid van hun bestaan. Onbevreesd, niet bang om te falen, niet bang om een figuur te slaan; zonder zich te laten ontmoedigen bij tegenslag en teleurstelling. Want God kan en wil zijn werk voortzetten en voltooien met in zichzelf daartoe ongeschikte en onbekwame mensen. Wankelmoedigen en twijfelaars worden tot apostelen en getuigen gemaakt. Zondaars tot rechtvaardigen. In de kracht van de Geest komen mensen zichzelf te boven. Ze komen tot dingen waartoe ze uit zichzelf niet bij machte waren en waartoe niemand ze in staat achtte. Doorgaans liefdeloze en onverschillige mensen blijken plots tot liefde en mededogen in staat. Bange en onvrije mensen geven blijk van een ongehoorde durf en vrijmoedigheid. In mensen die nergens voor willen deugen en die altijd alles voor zichzelf en anderen verprutsen worden als bij toverslag goede dingen, goede werken losgemaakt. Zo gaat dat, zo kán dat gaan, als de Geest van de Opgestane vaardig over hen wordt, beslag op hen legt.
Want de Geest is creatief en heeft vele verrassingen in petto! Hij haalt ons uit het slop, doet ons opstaan uit onze moedeloosheid en wijst ons wegen waarop onze voeten kunnen gáan. In de Geest mogen we geloven, om de Geest moeten we bidden. Hij vernieuwt het gelaat van de aarde en herschept, recreëert (!) ons vermoeide en lusteloze bestaan, zodat we weer zin en geloof in de dingen krijgen

We kunnen ons wel afvragen of we op die manier niet te hard doorrennen naar Pinksteren. (Het is toch pas één week na Pasen!) Maar nu is het opvallende bij Johannes dat bij deze evangelist Pasen en Pinksteren - om zo te zeggen - op één dag vallen! Want we horen dat de Opgestane tot de discipelen zegt: 'Gelijk de vader mij gezonden heeft, zend ik ook u'. En na dit gezegd te hebben blies hij op hen en zei: Ontvangt de Heilige Geest.' (vs. 21, 22)

Jezus lééft en is opgestaan uit de doden. Dat is Pasen. Bepaald een dag om niet snel te vergeten. Pasen is een dag om lief te hebben, om te wandelen in de hof, om het zonlicht te groeten. De eersteling der dagen en als zodanig een voorsmaak van de grote en heerlijke toekomst die God ons bereid heeft. We mogen ons koesteren in de zon die in Jezus over ons en onze wereld is opgegaan.
Niet te vlug doorhollen naar Pinksteren dus. Ja, wij komen ook aan de beurt, maar vóór het zover is mogen we oog hebben voor deze 'zonne der gerechtigheid' die in Jezus ons leven verlicht en borg staat voor onze redding, onze toekomst.
Jezus is overwinnaar! Hij léeft... én hij doet leven. Dat laatste nu is Pinksteren. Dat mensen met Hem en door Hem leven als zijn getuigen en gezondenen is het wonder van Pinksteren.
Want de Opgestane is niet opgestaan om het daarbij te láten. Hij laat zich niet onbetuigd. Hij schakelt mensen, dingen en toestanden in bij zijn heilswerk,zijn reddingswerk. Niet altijd weten we hóe en wáar precies. Want ook van de Geest kunnen we niet zeggen, evenmin als van de Christus: 'Zie, hij is hier of hij is daar'. We weten van de Geest, die is uitgestort op alle vlees, niet vanwaar hij komt en waar hij heengaat. Maar we mogen geloven - zonder dat we het altijd zien - dat hij werkzaam is, actief in het verborgene. Daar moeten we ons voor open stellen, ermee rekenen en er acht op slaan.
De wereld en ook ons eigen leven lijken soms van alle Geest en leven verstoken te zijn. Alles is doods en uitzichtloos, hard en bitter. Alles lijkt vastgelopen of voorgoed voorbij. Wat heeft ons leven nog voor zin? We klagen niet, we vragen niet. Dat zelfs niet meer. We zijn eigenlijk alleen maar verslagen, ontmoedigd, onverschillig van hart. Ons bestaan is zonder geest en leven. Het mist perspectief, het heeft geen toekomst voor ons besef. Zo kan een mens eraan toe zijn. De wanhoop nabij, moedeloos, ontredderd door de slagen van toeval en lot, of ook doordat hij zichzelf hopeloos in de nesten heeft gewerkt.
Dan moet de Geest komen om ons vastgelopen bestaan weer vlot te trekken, om ons leven weer te bezielen met nieuwe liefde en te voeren naar een nieuwe toekomst.

Dat geldt voor ons persoonlijk bestaan, maar het geldt natuurlijk ook voor de samenleving als geheel en niet in de laatste plaats voor de gemeente zelf. Want de gemeente is de plaats waar om de levendmakende Geest geroepen en gebeden wordt. 'Veni, creator Spiritus Sanctus' zingt, roept en bidt de kerk speciaal in deze weken tussen Pasen en Pinksteren. 'Kom, o Schepper, Heilige Geest!' En de gemeente doet dat door te blijven bij het woord en onder de geestesadem van de Messias Jezus. Want dat moet het consigne zijn, het gebod in alle geboden: blijf bij je bevrijder, blijf bij Christus Jezus, op zijn weg, onder zijn woord. Want er is ons geen ander Naam onder de hemel gegeven waarin ons behoud is.
Hij heeft ons niet verlaten in onze nood en ontreddering, maar gezocht en gevonden. Wij moeten nu Hém niet loslaten. De gemeente is de gemeente van Christus en ze het mag geen bedrijfje worden dat voor zichzelf begonnen is om allerlei leuke en misschien ook nog wel nuttige dingen te doen.
Dan gaat het vroeg of laat mis, goed mis, moeten we vrezen. De kerk staat op náám, op de naam van Christus Jezus. De Geest die wijzelf, die de samenleving en die de kerk zo hard nodig heeft is de Geest van de opgestane Heer. Waar die Geest komt, als kracht uit de hoge, als bezieling, als troost en bemoediging, dáar is leven, daar is vrijheid, daar is toekomst.

Moge die Geest waaien door de wanhopigheid van ons bestaan en van onze wereld. Als een lentewind!

AMEN
(c) Rens Kopmels