Lucas 8: 4-15

Op het eerste gehoor is die gelijkenis van de zaaier echt niet zo moeilijk. Het gaat om de zaaier, om het zaad en om de grond waarop het zaad uitgestrooid wordt om daar te ontkiemen en te groeien; te rijpen tot de oogst. Het zijn in de bijbelse samenhang haast vanzelfsprekende beelden, die nauwelijks uitleg behoeven. De zaaier is God of de Zoon van God; het zaad is het Woord dat hij spreekt en de akker is de wereld waarop het zaad valt. En de vraag is: zal het zaad, het Woord bij ons in goede aarde vallen? Zullen wij goede hoorders zijn, zodat ons leven vrucht draagt? Zal er iets te oogsten zijn op ons eigen levensakkertje?
Dat zijn wel een beetje bezorgde en onzeker makende vragen, want misschien zijn we zelf die steenachtige bodem waar het zaad wel snel opkomt, maar geen wortel kan schieten en verdort en verschroeit zodra het bloot komt te staan aan de hitte van de zon, bij gebrek aan vocht. Of het zaad valt ook bij ons tussen de dorens en de distels waar het verstikt onder de zorgen, de lasten en de lusten van het leven. Helemaal gerust kunnen we er niet op zijn dat we goede hoorders zijn, dat ons hart, ons leven goede aarde is.
Die twijfel blijft hangen als we die gelijkenis van de zaaier en het zaad gehoord hebben, maar de bedoeling lijkt toch duidelijk: wij moeten goede hoorders zijn van het Woord van God. Onmogelijk is dat toch niet. We moeten er ontvankelijk voor zijn, er de tijd voor nemen, de wereldse verleidingen uit ons hart bannen. Dan zullen we goede aarde zijn, waar het Woord vrucht draagt. Zo besluit Jezus de gelijkenis ook: 'Wie oren heeft om te horen, die hore'.

Een korte gelijkenis en een duidelijke boodschap. We hebben het begrepen en we zouden voldaan en gesticht naar huis gaan kunnen gaan. Deze gelijkenis spreekt voor zichzelf. Ze hoeft nauwelijks uitgelegd te worden.

Maar nu het merkwaardige: Jezus zelf gaat deze gelijkenis nog eens uitleggen aan zijn discipelen. Is dat nou nodig, vragen we ons af? Temeer omdat we, althans op het eerste gehoor, weinig opzienbarends horen in die uitleg van Jezus. Het zaad dat valt op de weg wordt door de boze uit hun hart weggenomen, geroofd; het zaad op de steenachtige grond schiet geen wortel en begeeft het als er verdrukking en vervolging komt; en het zaad dat tussen de dorens valt krijgt geen kans te kiemen en te groeien, omdat we opgaan in de zorgen van de wereld of bezwijken voor de verleiding en het bedrog van de rijkdom. Met alle respect voor Jezus natuurlijk, maar dat hadden we eerlijk gezegd zelf toch ook al wel begrepen. Vreemd die nadere uitleg, die haast overbodig lijkt.
Maar als we nauwkeurig lezen en die uitleg goed horen dan wringt er iets in het taalgebruik. Ja, het rammelt, eerlijk gezegd, aan alle kanten. Want in al de vier gevallen worden de hoorders van het Woord weliswaar vergeleken met de toestand van de akkergrond, maar tegelijk aangeduid als het zaaisel. Hoor maar naar de laatste voorbeelden:'Wat in de dorens viel, dat zijn zij die het gehoord hebben, enz' en 'Wat in goede aarde viel, dat zijn zij(!), die met een goed en vroom hart het Woord gehoord hebbende, dat vasthouden en vrucht dragen in volharding'.
Hoe zit het nou? Zijn we nu zaad of akker? Zijn we de hoorders van het Woord óf zijn we zelf woorden, die als zaad uitgezaaid worden? De gelijkenis wordt zo op slag een stuk geheimzinniger. We komen er niet uit. Onze verlegenheid neemt plotseling toe. Is die gelijkenis dan toch niet zo eenvoudig als we aanvankelijk dachten?
Zo lang we een scherp onderscheid konden maken tussen de zaaier, het zaad en de akker leek het allemaal helder en eenvoudig, maar de zaken waarop deze beelden betrekking hebben zijn aanmerkelijk minder scherp onderscheiden. Die lopen door elkaar heen en gaan ongemerkt in elkaar over. Neem nou het op zichzelf duidelijke en grote verschil tussen de zaaier en het zaad. Maar als de zaaier een aanduiding is van de sprekende God en het zaad van het Woord van God, dan wordt dat onderscheid al veel minder scherp. Want God als spreker van zijn Woord staat toch niet los van zijn Woord. Hij is er zelf in tegenwoordig. Bovendien weten we dat Gods Woord tegelijk Gods dáád is. Hij trekt zich er niet uit terug als Hij het spreekt. Hij komt er in mee. Hij zaait zichzelf als hij zijn woord zaait. Hij gaat in Jezus immers zelf de weg van het zaad! Dat mogen we in de binnenste kring van de gemeente toch weten. De Zoon des mensen is de zaaier, maar hij is toch ook het zaad dat valt in de akker van de wereld, ja, in de voor des doods. Het sterft om óp te staan en om zó vruchtbaar te zijn!
Daarmee stoten we al op een verborgenheid in de gelijkenis die we er bij het eerste gehoor niet in gewaar werden. Er spiegelt zich daarin op een raadselachtige wijze iets van de weg en het werk van de Zoon des mensen. Juist daarom is het een gelijkenis van het Koninkrijk dat komende is en niet alleen maar een mooi verhaaltje met een opwekkende boodschap en een krachtige vermaning. Dat is die gelijkenis ook wel, maar dat niet alleen. De Zoon van God zélf is de verborgen inhoud van de gelijkenis. Hij is de zaaier en tegelijk het zaad. De spreker van het Woord en tegelijk het Woord zelf, zoals dat uitgaat in de wereld en valt in de akker.

Blijft dan toch nog de vraag of dat Woord bij ons in goede aarde zal vallen. Hoe worden wij dan goede verstaanders, goede akkergrond en deugdelijk zaad? Is er wel een goede hoorder van het Woord die het woord ook doet, ook spreekt? Zullen wij die goede hoorders zijn, dat vruchtbare akkerland? De zorgen en de twijfels die we in het begin al even signaleerden worden hier alleen maar groter. Zullen wij het woord niet alleen horen, maar het ook doen, het ook zelf spreken? M.a.w. zullen wij behalve een goed stuk akkergrond ook het zaad zijn dat uitgestrooid wordt over de hele bewoonde wereld? En zo sprekende getuigen en lichtende tekenen van het Koninkrijk dat in Christus Jezus nabij gekomen is en openbaar wordt in tekenen van bevrijding, genezing en oprichting, in voortekenen van vrede en vreugde? Hier nemen onze twijfels toe. Dat zien we nog niet gebeuren. Dat zien we onszelf en onze medemensen nog niet zijn: sprekende getuigen, levende tekenen van Gods Koninkrijk.
Zo dreigt deze uitleg mistroostig te eindigen. We geloven er niet zo erg in dat wij mensen die goede aarde zijn en dat ons leven een sprekend getuigenis en voorteken zal zijn van Gods grote en heerlijke toekomst. Wij zijn dat niet en de mensen, zoals we die kennen en meemaken zijn dat al evenmin.
Wordt het zaad dan tevergeefs gezaaid? Valt het allemaal langs de weg, op steenachtige bodem, tussen de dorens en de distels? Daar lijkt het maar al te vaak op. We hadden al onze twijfels of er wel goede grond is en die nemen nog aanzienlijk toe naarmate we er over nadenken, naarmate we ouder en wijzer worden; minder goedgelovig, sceptischer. Zal de zoon des mensen als Hij wederkomt nog wel geloof vinden op aarde? Zo zeker zijn we daar niet van en we zijn er ook allerminst zeker van dat wij die ware gelovigen, die goede hoorders zullen zijn.

De zaaier, het zaad en de akker. Die staan voor de spreker, zijn woord en de hoorders. Onze grootste twijfel ligt ondertussen bij die hoorders. Zullen die er zijn? Dat moet je in vrees en beven nog maar afwachten. Eindigt niet alles met een wereld als een onvruchtbare woestenij in plaats van met een akker ruisend van het koren, wachtend op de oogst? Het zaad vraagt toch om vruchtbare grond. Het Woord zoekt toch mensen die het horen en het volbrengen en zo tot zegen zijn, zo vrede stichten en vrede uitstralen. Anders heeft God vergeefs gesproken en gaan we allemaal ten onder in de sprakeloosheid en de onverschilligheid van de wereld, in het grote en diepe zwijgen van het graf. Als het woord dat vrede spelt en vrede sticht niet gehoord en gedaan wordt, is er geen hoop op toekomst voor ons en onze kinderen.

Is dat de situatie? Staan we er zo voor met ons leven en met onze wereld? Het mag er op lijken. Zo is het ons vaak te moede. Aan God zal het niet liggen, die Zaaier is uitgegaan om goed zaad te zaaien op aarde, maar vindt het wel geloof en daadwerkelijke gehoorzaamheid op aarde? Want anders kan het Koninkrijk toch niet komen en doorbreken. Het Koninkrijk komt alleen met en doordat ook Gods wil geschiedt, gelijk in de hemel zo ook op aarde. Geschiedt Gods wil dan op aarde? Wordt Gods Woord daar gehoord en gehoorzaamd? Daar hebben we onze hevigste twijfels.
Toch hoeft de gelijkenis en de uitleg ervan niet te eindigen in mistroostigheid en bange twijfel, indien we verstaan dat niet alleen de zaaier en het zaad één zijn in Christus Jezus, maar dat in Hem ook het zaad en de akker niet volstrekt gescheiden zijn. Want Jezus is niet alleen het Woord van God, dat tot ons is uitgegaan, maar hij is tevens het antwoord op dat Woord. Hij is de rechte hoorder, de gehoorzame knecht, die het woord hoort en doet, die het spréékt met heel zijn bestaan. De zaaier, het zaad en het goede land: in Jezus zijn ze één. Onderscheiden, maar niet gescheiden.

En daarmee verdwijnen toch ook die kwellende vragen waarmee we ons het hoofd breken n.l. of wij wel goed akkerland en goed zaad zijn. Of wij het woord wel goed zullen verstaan en het goed zullen spreken. Die zorg en die bekommernis zijn ons toch eigenlijk afgenomen, want in Jezus staat God ervoor garant dat wij goede hoorders en betrouwbare getuigen zullen zijn. Hij is het en wij zijn het met hem en in hem, zoals hij het ook is met ons en in ons. Het woord heeft niet allen geklonken vanuit de hoge, maar het is in Christus ook vlees geworden en het heeft onder ons gewoond, zijn tenten opgeslagen. Het is goede aarde gebleken; zelfs toen de aarde een onvruchtbare moederschoot leek, een graf waarin alle dingen voorgoed verzinken en verloren gaan.

Als Jezus deze gelijkenis ons niet had uitgelegd dan had ze ons misschien nog wel opgemonterd en aangespoord tot een ernstig horen van het Woord van God, maar dan waren we vroeg of laat toch stukgelopen op ons eigen ongeloof, ons eigen onvermogen om het woord te horen met de daad van ons bestaan. Wanhoop was dan de uiteindelijke uitkomst. Maar in de uitleg die Jezus heeft gegeven- ten laatste en ten diepste op zijn kruisweg, waar hij de weg van het zaad, dat zich verliest in de donkere aarde tot het einde toe gaat- overstraalt de vreugde onze bekommerde ernst. Hij heeft ons, als de zijnen, niet overgelaten aan ons eenzame lot en niet prijsgegeven aan ons hopeloze falen en tekortschieten.
Integendeel: Hij bekleedt ons met de gerechtigheid die hij zich voor ons verwierf. Zo zullen we in hem goede hoorders zijn, sterke daders van het woord, waarachtige getuigen.
We zúllen het zijn, stráks, in de toekomst, maar we weten ook: die toekomst is nu al begonnen. Het licht staat op groen en de velden zijn wit om te oogsten. We weten dat, we geloven dat, omdat hij het waarbórgt en waarmáakt. Zijn vruchtbaarheid zal ook de onze zijn. Zijn toekomst de onze. Zijn heerlijkheid de onze. Want Hij heeft gezegd: 'Al het mijne is het uwe'. God wil geen God zonder de mens zijn. Niet zonder ons, niet zonder u, niet zonder mij.

Daarom zal de wereld - hemelsbreed - goede aarde zijn. Wij kúnnen niet achterblijven, ook al zouden we het willen.

AMEN
(c) Rens Kopmels