Lucas 24: 1-12

Pasen

De achtergrond van deze paasmeditatie vormt de tekst uit Psalm 36: 10, waar staat:

'Want bij U is de bron des levens, in uw licht zien wij het licht.'

Of in de berijmde versie:

'Bij u, Heer, is de levensbron, / Gij doet ons klaarder dan de zon / het licht der wereld schouwen'.

Al vóór de zon opging is Jezus opgestaan uit het graf. Ofschoon de vrouwen in alle vroegte naar de grafkelder gingen, vinden zij daar 'de steen afgewenteld', zoals Lucas ons bericht. Het betekent dat geen mensenoog de opstanding heeft waargenomen en dat geen onderzoek dit gebeuren heeft kunnen vaststellen. We moeten het doen met een leeg graf én met de verkondiging: 'Hij is hier niet, maar hij is opgewekt. Wat zoekt ge de levende bij de doden?'

Deze zonne der gerechtigheid, die ons in Christus is opgegaan, is er eerder dan het zonlicht. In het licht, dat Hij is, zien wij het licht - en van dat licht is Hij het zoete geheim. Want zegt het boek Prediker 'Het licht is zoet en het is aangenaam, het is goed voor de ogen de zon te aanschouwen.'
Van dit goede en zoete is de met Pasen Opgestane het binnenste geheim. Want Gods goedgunstigheid, in Hem ons betoond, máákt de dingen, alle dingen, goed. Zij vér-goedt de bitterheden en de duistere raadsels van het leven en van de wereldgeschiedenis. De kortheid van onze snel vliedende levensdagen en de onbegrijpelijkheid van de dingen die er gebeuren of die ons overkomen, dat alles - mogen we horen en geloven - wordt omsloten door de laatste horizont van de goedgunstigheid en de liefde ons in Christus Jezus bewezen en openbaar geworden. De wereld wordt schepping, goede schepping, als het Paaslicht erover opgaat - 'en dan is het tevergeefs niet meer/te bloeien en te minnen', zoals Lied 210 het zegt en zingt.

Bij Pasen hoort de zon en het licht. Verder mag het ons opvallen dat alle vier evangelisten uitdrukkelijk spreken over 'de éérste dag der week'. De paasdag is de eerste dag. 'De dag die de Heer gemaakt heeft' zegt Psalm 118. De eerste dag als het goede, sterke begin van al zijn werken.
Want dit is de dag der dagen. De dag die al onze dagen draagt en doorlicht, óok de boze, ook de duistere en de erge. Dit is 'de eersteling der dagen, morgen der verrijzenis, bij wiens licht de macht der hel verslagen en de dood vernietigd is', zegt Gezang 221. Deze dag draagt onze dagen, ook de moeitevolle, de vergeefse, de uitzichtloze. Zo mogen we uit het Paaswonder leven als mensen die de doodschrik achter zich hebben gelaten, want de donkere schaduw van ons eenmaal-sterven-moeten wordt verjaagd door het heldere en sterke licht van Pasen en de heerlijkheid van deze ons geschonken dag heeft het overwicht op alles wat we menen te moeten vrezen en wat ons met zorg en angst kan vervullen.

Pasen is de eerste dag, het begin en het beginsel van al onze dagen. Immers we kunnen de tel kwijt raken in die veelheid van al onze vermoeiende en nutteloze dagen. Al die eendere, kleurloze dagen! Waartoe dienen ze en waar is het allemaal goed voor? We kunnen er moedeloos en onverschillig van worden. Psalm 90: 'De dagen onzer jaren, daarin zijn zeventig jaren en, indien wij sterk zijn, tachtig jaren; wat daarin onze trots was, is moeite en leed, want het gaat snel voorbij, en wij vliegen heen.'
Is er dan niet één dag, die al de dagen onzer jaren de moeite waard maakt? Eén grote en onvergetelijke dag, die al onze dagen doorlicht?

Nu - wordt ons op het hart gebonden en van de daken verkondigd - die dag is er. Het is de Paasdag. De dag des Heren. De zondag. Zeker, het is allereerst Zijn dag, maar daarna en daarom toch ook de onze en die van onze wereld. Want er is gezegd: 'al het mijne is het uwe'. De dag des Heren is tegelijk en als zodanig de dag waarop ook de mens, die wij zijn, aan het licht en tot zijn recht komt.
Maar we moeten wel weten: Pasen is hecht verbonden met een naam, de naam Jezus. Als die naam ons weinig of niets meer zegt dan wordt ook Pasen een ongeloofwaardig feest. Dan zinkt dat feest terug in een flets heidendom en dan is, vrees ik, ook de zondag niet meer te redden.
Dus ook met Pasen mogen en moeten we horen wie Jezus is. Niet anders dan op alle andere zondagen dat we naar de kerk gaan. Het paasbericht aan het einde van de evangeliën doet ons terugbladeren in de evangeliën en vragen: wie is toch deze, aan wie niet alleen 'wind en water gehoorzaam zijn', maar die ook opstaat uit de dood en lééft, ook al is Hij dan gestorven en begraven?? De paasberichten zelf verwijzen ons terug naar wie Jezus was. Ook dat van Lucas doet dat: 'Herinnert u', wordt er gezegd, 'hoe Hij, toen hij nog in Galiléa was, tot u gesproken heeft, zeggende, dat de Zoon des mensen moest overgeleverd worden in de handen van zondige mensen en gekruisigd worden en ten derde dage opstaan.'

Herinnert u, gedenkt, brengt u te binnen, want dit verleden van Jezus is geen verleden voorgoed. We vereren niet een Jezus, die er geweest is, óoit, lang geleden, maar we geloven in de levende en de komende. 'Wat zoekt ge de levende bij de doden? Hij is hier niet, maar Hij is opgewekt.' (en Hij gaat ons voor naar de toekomst).
De gang van de vrouwen en de discipelen naar het graf is dus een eenmalige gang, niet voor herhaling vatbaar. We zoeken en eren Jezus niet als een dierbare dode, maar als de levende die Hij was en die Hij is op zijn weg van Galiléa naar Jeruzalem. Dáar zullen we Hem zien, omringd en omstuwd door een stoet van zieken, zwakken en zondaars. Daartussen doet hij zijn heilandswerk als de Levende die leven doet en leven schenkt. Daar zoekt hij het verlorene. Daar volgt hij ons op onze dwaalwegen en doodlopende paden.
Pasen wil niet meer, maar ook niet minder zeggen dan dat dit zich in trouw en liefde verliezende leven het leven is en dat deze weg de weg is.
Pasen is bijval vanuit de hemel bij het werk en de weg van deze mensen minnende, zondaars liefhebbende Jezus. Deze is het. Dat is het! Deze liefde loont. Dit lijden is niet vergeefs. Dit vallende leven - als een zaad in de voor des doods - wordt opgericht en is uitermate vruchtbaar. Dit dienende leven wordt bekleed met heerlijkheid. Het gaat niet verloren in de voorbijgaande tijd, maar het heeft toekomst.
Jezus is de toekomst-mens. De nieuwe Adam is in Hem aan het licht getreden en ons mens-zijn is in het zijne besloten. Want al het onze heeft Hij tot het zijne gemaakt en zo zal het zijne ook het onze zijn: zijn dag, zijn opstanding, zijn glorie... Hij deelt ze ons mee. We hebben deel aan zijn toekomst, die Hij voor ons en onze wereld ontsloten heeft.
Dat geloof wordt ons met Pasen als een lied op de lippen gelegd en we zingen het tegen ons ongeloof in en boven onze wanhoop uit.

AMEN
(c) Rens Kopmels