Lucas 16: 1-9

Omstreeks deze tijd van het kerkelijk jaar staat op het klassieke leesrooster de gelijkenis van de zogeheten ‘onrechtvaardige rentmeester’. Een merkwaardig verhaal en moeilijk om het goed te verstaan!
Op het eerste gehoor halen we er niet veel meer uit dan dat deze frauduleuze rentmeester niettemin zijn verstand gebruikt, ‘slim handelt’, zoals er in de (nieuwste) vertaling staat. En daarin zou Jezus hem ons, misschien al te goedgelovige, wat wereldvreemde mensen, ten voorbeeld stellen. De kinderen van het licht zouden naïever zijn, minder door de wol geverfd, dan deze man van de wereld. Het mag dan een twijfelachtige figuur zijn, toch valt er voor rechtschapen mensen nog wel iets van hem te leren. Natuurlijk niet in zijn frauduleuze gedrag, in zijn onrechtvaardigheid, maar in zijn slimheid, zijn gehaaidheid wordt deze rentmeester ons ten voorbeeld gesteld.
Veel verklaringen van deze gelijkenis verlopen in deze trant: wees slim, wees listig in een linke wereld. Dat zouden wij van die onrechtvaardige rentmeester nog kunnen leren.
Maar U voelt wel: dat is toch wel een erg magere uitleg, die ook geen enkel recht doet aan de gelijkenis als gelijkenis. Een gelijkenis is toch maar niet ‘een verhaaltje met een moraaltje’, maar een gelijkenis wijdt ons in in de geheimen van het Koninkrijk van God! Daarin wordt ons iets onthuld van de verborgen weg van de Zoon des mensen. Dat is toch net even iets anders.

Door nauwkeurig te lezen en te vertalen willen we proberen deze gelijkenis wat meer zeggingskracht te geven. Jezus zegt dan tot zijn discipelen: ‘Er was een rijk man, die een rentmeester had en deze werd bij hem aangeklaagd als iemand die zijn goederen verstrooide’. Let wel: het gaat hier om een aanklacht en nu moeten we er voor oppassen dat we die aanklacht niet onmiddellijk bijvallen alsof het al een uitgemaakte zaak is dat die man fout zit. Volgens die aanklacht zou de rentmeester de goederen van zijn Heer ‘verkwisten’. Die vertaling is niet helemaal verkeerd, maar wél klinkt er de afkeuring duidelijk in door. Want dat gaat natuurlijk niet: de goederen van je Heer verkwisten. Daarvoor heeft niemand een rentmeester in dienst. Maar je kunt ook vertalen: ‘verstrooien’ ‘er kwistig mee omspringen’. Dat klinkt al een beetje anders. Niettemin staan de gezichten op zuinig, want het zullen je goederen maar wezen waar zo kwistig mee rondgestrooid wordt!
Verder moeten we nog opmerken dat het Griekse woord voor ‘aanklagen’ een heel venijnig en kwaadaardig woord is: ‘diabolein’ staat er en daar klinkt ‘diabolos’ (=duivel) in door. Te meer reden voor ons als lezers die aanklacht niet voetstoots bij te vallen en van die rentmeester onmiddellijk een ‘onrechtvaardige rentmeester’ te maken.
Is het eigenlijk wel zo zeker, zo buiten kijf, dat deze rentmeester een onrechtvaardige, een ondeugdelijke rentmeester is, ofschoon hij in alle talen en alle vértalingen zo te boek staat? Daarover beslist in ieder geval niet die aanklacht van die aanklagers, van die niet-ondertekende brieven die de Heer van het huis mogelijk bereikt hebben.
Wat doet die rentmeester eigenlijk wat hij als beheerder van het huis en van de goederen niet doen kan en niet doen mag? Want dat en dat alleen beslist over zijn rechtvaardigheid of onrechtvaardigheid, over zijn deugdelijkheid of ondeugdelijkheid. Niet wat men van hem zegt of vindt. Dat laatste is niet helemaal onbelangrijk, dat kunnen we niet zomaar wegwuiven, maar het zegt nog niets beslissends over de rechtvaardigheid van deze rentmeester.
De aanklacht, die hem bereikt, al is het misschien alleen maar in de vorm van boze praatjes, brengt de Heer van het huis ondertussen wel danig in verlegenheid. Hij laat zijn rentmeester roepen en zegt tegen hem: ‘Wat hoor ik daar van U? Leg rekenschap af van uw huisbeheer, want zo kunt ge niet langer huisbeheerder zijn’. Nu zullen we die woorden niet zo moeten verstaan dat de Heer van het huis het ook voor een uitgemaakte zaak houdt dat zijn rentmeester er een wanbeleid op nahoudt. Want dan had hij hem wel op staande voet ontslagen! Nee, hij reageert op die aanklacht en zegt: ‘Wat hoor ik daar van U?’ Niet: wat merk of wat zie ik daar van U, terwijl hij toch ook aan zijn goederen gemerkt zal hebben dat de rentmeester er nogal royaal mee omsprong. ‘Leg rekenschap, leg verantwoording af van uw beleid’.
Ziet U, daarin zal de beslissing vallen over de deugdelijkheid van de rentmeester. Doet die waartoe hij is aangesteld, waartoe hij is geroepen -of niet? Dat is de grote en beslissende vraag.
Maar wat is precies de roeping van deze rentmeester, de rol die hij in het huis van zijn Heer te spelen heeft? Nu is in het Grieks dat woord voor rentmeester ‘oiko-nomos’, ja zeker, ons woord ‘econoom’. De Heer van het huis heeft een econoom in dienst en dan menen we toch wel te weten dat hij die niet heeft aangesteld om om zijn goederen kwistig uit- en weg te geven. Stel je voor! Dat doet toch niemand. Het moet al gek zijn als deze econoom, deze rentmeester geen onrechtvaardige, geen ondeugdelijke rentmeester zou zijn. Maar het zou goed kunnen dat we hier gevangen zitten in onze wereldwijsheid en volstrekt geen oog en oor hebben voor de andere werkelijkheid van Gods Koninkrijk dat in onze wereld binnenbreekt en zich tegenwoordig stelt.
In dat Griekse woord ‘oikonomos’ zit het woord ‘oikos’, dat ‘huis’ betekent en het woord ‘nomos’, dat ‘wet’ betekent. Dan is de econoom (of de huisbeheerder of de rentmeester) hij die de ‘wet van het huis’ moet vervullen. Daarop wordt hij beoordeeld. En dan is de vraag: doet hij dat, maar natuurlijk ook: wát is de wet van dit huis?
Wat is de wet van dit huis? Nu, het staat niet met zoveel woorden in de tekst die we lazen. Toch hoeven we niet zo ver te zoeken om zo’n wet van het huis geformuleerd te vinden. Want twee verzen eerder, in de gelijkenis van de ‘verloren zoon’, zegt de Vader van het huis tot de oudste zoon’ ‘Kind, gij zijt altijd bij mij én (en dan volgt de grondregel van dat huis) al het mijne is het uwe!’
Is het nu zo gezocht dat deze grondregel, dit basisprincipe nu óók de wet van het huis van de rijke man uit onze gelijkenis is? Ver gezocht is het in ieder geval niet, want de regel klinkt nog na in onze oren als we de altijd tamelijk willekeurige overgang van hoofdstuk 15 naar hoofdstuk 16 passeren. Nu, als dat de wet van het huis is ‘al het mijne is het uwe’ (wie praat er over het mijn en het dijn in dit huis?), dan wordt de handelswijze van die huisbeheerder al een stuk begrijpelijker. Dan doet hij niets anders dan deze grondregel in de praktijk brengen en dat niet alleen binnen dat ene huis (het huis van Israël), maar naar alle huizen toe, naar alle volkeren, wereldwijd. En daarmee zitten we helemaal op de lijn van het evangelie van Lucas, want Gods rijke goedertierenheid betreft niet alleen het huis van Israël, maar ze gaat vanuit het huis van Israël uit naar de volkerenwereld, tot aan het einde der aarde.

Is het dan zo vreemd, zo ongehoord wat die rentmeester doet? Ja zeker, het is ongehoord en aanstootgevend in een wereld die zweert bij de onaantastbaarheid van het bezit, van het eigendom en die krom ligt in dienst van de Mammon. Maar is het vanuit het komende Koninkrijk zo vreemd of vanuit Mozes en de profeten? Want is Gód niet rijk in zijn daden van goedertierenheid en ontferming en is de zin van de rijkdom niet dat anderen erin delen? Velen, ja allen? Daarvan is dat royale uitdelen, dat kwistige verstrooien van die goederen door die rentmeester wellicht een veelzeggend teken.

Ik zou denken: zo krijgen we een betere toegang tot het verstaan van deze vreemde gelijkenis dan wanneer we de aanklacht onmiddellijk bijvallen en de aangeklaagde direct veroordelen en boekstaven als de ‘onrechtvaardige rentmeester’.
We lopen dan ook onvermijdelijk op tegen vers 8, waar staat: ‘En de Heer prees de huisbeheerder der ongerechtigheid, omdat hij het wijs gedaan had’. Geen woord van afkeuring, zelfs niet de minste berisping wordt er in heel het verhaal uit de mond van de Heer van het huis vernomen. Integendeel: de rentmeester wordt door zijn Heer geprezen en daarin gezuiverd van alle blaam en laster, ‘omdat hij het wijs, goochem gemaakt had’. Als een man die voor zijn taak berekend is en die zijn wereld kent, als een man die de wet van het huis praktiseert en vervult in een wereld vol onrecht, een wereld van ongerechtigheid. En daarom staat er in de grondtekst dan ook niet zonder meer ‘de onrechtvaardige rentmeester’, maar letterlijker: ‘de rentmeester der ongerechtigheid’. Dat wil zeggen: de rentmeester in een wereld van ongerechtigheid, een wereld die van ontferming en goedertierenheid niet weten wil en zich daarvoor toesluit.

Deze rentmeester kent zijn wereld en hij kent ook zijn pappenheimers. Dat blijkt uit de wijze waarop hij zijn rekenschap aflegt. Horen we hoe hij te werk gaat. Hij roept de schuldenaars van zijn Heer bij zich en vraagt: ‘Hoeveel zijt ge mijn Heer schuldig?’ Let op! ‘Mijn Heer’, zegt hij. Het is vóor en na ‘mijn Heer’. Er is geen sprake van vervreemding, van afstand of verwijdering, er klinkt geen enkele wanklank tussen deze Heer en zijn rentmeester, maar wél is er plotseling sprake van ‘schuld’. Honderd vaten olijfolie en honderd mud tarwe, luiden de antwoorden op de vraag naar de omvang van de schuld. Dat getal honderd moeten we toch wel symbolisch verstaan. Voor honderd procent staan ze in de schuld bij de Heer van het huis, want al het hunne is het zijne! Immers als de gulden regel van het huis van de rijke man niet mag gelden dan moet de kéérzijde maar even boven komen. Dan wordt begunstigd-zijn in de schuld staan. Als deze lieden dan niet willen weten van ontferming en overvloedige goedertierenheid, dan worden ze aangesproken in hun eigen dieventaal. En daar blijken ze dan wel oren naar te hebben: ‘Neem uw schriften, ga zitten en schrijf haastig vijftig!’ Ziet u, op deze slinkse, schijnbaar frauduleuze wijze komt er toch nog iets terecht van de wet van het huis. De schuld wordt hun niet toegerekend, ten dele kwijtgescholden.
Dat doet deze vreemde rentmeester en zijn Heer prijst hem erom. Hij had het om zo te zeggen zelf niet zo kunnen bedenken…

Ook als we de gelijkenis zo uitleggen blijft het een vreemd en wonderlijk verhaal, maar er klinkt dan wel iets in door van het grote en vreemde verhaal van God met zijn wereld, met zijn rebelse, ondankbare, kwaadwillige mensen. De genade en de goedertierenheid waartoe God besloten heeft blijken uiterst vindingrijk, uiterst creatief. Zij laten zich niet verijdelen door de weigering van de genade van de kant van de mensen; door de aanklacht en de hardnekkige zonde van de mensen.
De torenhoge zonde van de wereld brengt de hemel wel in verlegenheid, maar niet ten einde raad! Want de beheerder van het wereldhuis is niet alleen trouw, maar ook ten volle voor zijn taak berekend. Hij kent zijn wereld, onze wereld en hij geeft haar niet prijs aan haar eigen dwaasheid en wanhoop. Deze goede en rechtvaardige rentmeester kent de wegen, ook de slinkse wegen waarop hij zijn heilswerk verricht en volbrengt en hij heeft die wegen niet geschuwd.
Zo is deze gelijkenis echt een gelijkenis, dat wil zeggen een weerspiegeling van de weg en het werk van God in de Messias Jezus. De vleeswording van het Woord in Christus riskeert opspraak, compromittering, aanklacht. Daarvan zijn de evangelie-verhalen vol.
Toch mogen we horen en geloven dat dat de koninklijke weg is waarop God de wereld terecht brengt.

AMEN
(c) Rens Kopmels