Matteüs 22: 1-14

Hoe vaak we deze gelijkenis van de koninklijke bruiloft uit Matteüs 22 ook lezen, ze geeft haar geheim niet prijs. Het blijft ons raadselen. Alleen al dat laatste, afsluitende zinnetje scheept ons op met lastige en tergende vragen. Daar staat: 'Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren'.(14)
Als losse spreuk klinkt dat al onheilspellend genoeg, zeker tegen de achtergrond van een lange calvinistisch-gereformeerde traditie waarin dat leerstuk van de uitverkiezing vaak zo'n verschrikkelijke en verwoestende rol heeft gespeeld –en nog wel speelt.
'Slechts weinigen uitverkoren!' Het zijn er maar weinigen die het leven, het eeuwige leven zullen beërven. Weinigen die het Koninkrijk der hemelen zullen binnengaan. En het alternatief was: verloren gaan, voorgoed, voor eeuwig. Dat inktzwarte perspectief.
Zo hing dat woord 'weinigen uitverkoren' als een donkere dreiging boven het leven van generaties christenen vooral uit de gereformeerde kring en traditie. Altijd was er weer die twijfel, die knagende, wurgende onzekerheid of men dan zelf wel (of zijn geliefden) tot dat kleine getal van uitverkorenen behoorde. En elke zonde waartoe men verviel duidde op het tegendeel en woog op de ziel, een leven lang, vaak tot op het sterfbed.

Nu geloof ik zeker dat de vorm waarin dat leerstuk van de zogeheten 'dubbele
predestinatie' vanuit de calvinistische traditie tot ons komt niet alleen onverteerbaar, maar vanuit de bijbel ook niet te verantwoorden is. (Tenzij we uitsluitend te werk gaan met een verzameling losse teksten, waarvan deze dan een van de meest beruchte is). Die leer van een God die onverbiddelijk en onveranderlijk vanuit zijn eeuwig raadsbesluit sommigen verkiest tot het heil en anderen, de meesten, prijsgeeft aan dood en verderf. Misschien is dat een God die men kan vrezen met grote vreze, maar die we toch onmogelijk kunnen liefhebben, onmogelijk kunnen loven en prijzen.
Nee, dat zeker niet. Niettemin: ook al is dat leerstuk onaanvaardbaar en onbijbels toch moeten we er misschien oog voor hebben dat het wel een hoog realiteitsgehalte heeft. Want het leven wordt er op zichzelf niet vrolijker en zonniger van als we dat leerstuk van de dubbele predestinatie als onevangelisch verre van ons werpen. Lijkt het er op zijn minst niet op dat in de werkelijkheid van onze wereld vele mensenlevens restloos en toekomstloos verloren gaan, ondergaan in ongeluk en vergeefsheid, in zinloos geweld en onafzienbare ellende, in onrecht en smaad, in peilloze vergetelheid? En dat massaal. Zo veel levens die vergaan zonder dat daarin echte vreugde, enige goedheid gekend en gesmaakt is. Of maar zo'n heel klein beetje, zo bar, bar weinig.
Want als we iets verder kijken dan ons Hollandse volkstuintje dan zijn de wereld en de wereldgeschiedenis het haast onafzienbare veld van zinloos lijden en sterven. Het heeft er zo minstens de schijn van dat God weinigen verkiest tot leven en geluk en velen laat omkomen in hun ellende, prijsgeeft aan dood en zinloosheid. Kijken we naar de wereldwerkelijkheid en gaan we uit van onze levenservaringen dan moeten we haast wel tot de conclusie komen dat de daar regerende God een grillig en willekeurig te werk gaande God is, die sommigen, enkelen een lang en gelukkig leven gunt, maar die velen onderdompelt en doet ondergáan in uitzichtloze ellende. Weinigen uitverkoren. Inderdaad.

Maar deze God is toch niet veel meer dan het spiegelbeeld van de wereld en van ons leven in de wereld. Wij geloven toch in de God die ons in Christus Jezus is geopenbaard en tot ons gekomen is. Zeker, maar toch is dat nooit een vanzelfsprekendheid. Want het zou best eens kunnen dat de schaduw van die grillig-willekeurige God zelfs door de bijbel waart, ons daar zelfs parten speelt. Neem nu die koning uit de gelijkenis die we lazen. Is die een aanduiding van Gód? Zo wordt het wel vaak gezien en gezegd, maar ik zou denken dat we daarmee uiterst terughoudend moeten zijn. Lijkt deze koning op God of eerder op een karikatuur van God? Op de god als het spiegelbeeld van onze wereldwerkelijkheid?
Het kan ons toch niet ontgaan dat deze koning wel erg hardvochtig en erg willekeurig te werk gaat. Jawel, we kunnen ons nog indenken dat hij verontwaardigd en beledigd is als men geen acht slaat op zijn uitnodiging tot het bruiloftsmaal en zeker dat zijn toorn ontbrandt als zijn dienaren mishandeld en zelfs gedood worden, maar om er nu zijn legers op af te sturen, die moordenaars te verdelgen en hun stad in brand te steken ?! Dat moet toch wel, wat je noemt, ongeproportioneerd geweld heten. Zeker, zo gaat het wel toe als vorsten en volken zich beledigd voelen en slaags met elkaar raken, maar doet de God in wie we geloven en op wie we hopen daarin dan mee? Gaat Hij zo te werk en te keer? Van een grillige despoot niet te onderscheiden? Misschien rechtvaardig, maar in ieder geval hard, wreed en meedogenloos.
Dan even verderop in deze gelijkenis, die man zonder bruiloftskleed. 't Kan zijn dat dat een brutale, onverschillige kerel is die lak heeft aan goede stijl en goede manieren, een trotse, onbuigzame ziel -ofschoon we dat nu ook maar even veronderstellen zonder dat de tekst daartoe aanleiding geeft-, maar is het niet buiten alle proportie om deze man te laten binden aan handen en voeten en hem 'in de buitenste duisternis' te werpen?
'Leuk feest', zijn we geneigd te mompelen. Het gaat daar echt christelijk toe. De stemming zal er goed ingezeten hebben nadat dit storende element eruit geworpen is… (!?)
Nu ja, zo gaat dat wel toe in de ongein van het leven der volken, inclusief hun feesten en festiviteiten. Daar worden er altijd wel uitgestoten, geweerd en verworpen, hardhandig verwijderd; daar zijn er altijd wel slachtoffers van de gewelddadigheid of het nu gaat om de voetbalfeesten in Frankrijk (1998), de Oranjemarsen in Ierland of ook bij een gewoon dorps- of buurtfeestje. Agressie breekt los, haat en woede zoeken zich een uitweg. In de gelijkenis koelt die koning zijn woede misschien ten koste van die arme man zonder bruiloftskleed.

Maar is dit alles nu een gelijkenis van het Koninkrijk der hemelen? En is die koning uit dit verhaal nu de Koning van het Koninkrijk dat ons en onze wereld beloofd is en dat we verwachten? We moeten hier onderdaad zeer terughoudend zijn, heel voorzichtig, want dit verhaal spiegelt wel het nodige van de gang van zaken in onze wereld, maar toch schijnbaar niets van het Koninkrijk waarop we hopen en waarvan we zingen als van 'de grote zomer waarin zich 't hart verblijdt' (Gez.288) en wat voor liederen en verlangens de Messias Jezus ook in ons heeft losgemaakt.
Als dit verhaal dan toch een gelijkenis van dat Koninkrijk (en zo wordt het aangekondigd en zo zullen de meeste gelijkenissen in de evangeliën moeten lezen), dat moet dat koninklijke, dat messiaans-koninklijke wel diep verborgen liggen in deze gelijkenis –als een verborgen schat in de akker, zodat rovers en ook schriftgeleerden erover heen lopen, overheen lezen. Nu, dat is ook een beetje de bedoeling van de gelijkenissen. Daarom maakt Jezus er gebruik van. Het Koninkrijk ligt niet voor het grijpen. Het licht niet op vanuit het wereldgebeuren of vanuit de alledaagse werkelijkheid, maar daar ligt het in verscholen, diep verscholen. Rovers en geweldenaars, weters en betweters grijpen er naast, kijken er overheen.
Krijgen we toegang tot het verborgen geheim van deze gelijkenis als we letten op die man zonder feestkleed? Hij vangt wel onze aandacht. Wie is hij toch? En waarom heeft hij eigenlijk geen bruiloftskleed aangetrokken en al die anderen wel?
Maar nu moeten we goed oppassen en nauwkeurig op de tekst letten. De meeste exegeten, die ik zo las en hoorde, gaan er voetstoots vanuit dat al die feestgangers, daar aanwezig, wél allemaal feestelijk gekleed waren. Dat staat er wel niet uitdrukkelijk, maar dat menen we te mogen veronderstellen. Bij de ingang van de feestzaal waren er kennelijk feestgewaden uitgedeeld en die ene gast had om welke reden dan ook zo'n gewaad geweigerd. Hoef ik niet. Laat maar!
Nou ja, 't kan wezen, maar dan moeten we wel die hele verkleedpartij in het verhaal inlassen, want we horen daar niets van. Ligt het niet veel meer voor de hand dat niemand van die feestgangers een feestkleed bezat, want ze komen immers van de 'kruispunten der wegen' of van de pleinen der steden en we hebben hier dus te doen met bedelaars, zwervers en daklozen, die hebben 'geen akker' of andere zaken waar ze naar moeten omzien en die hebben ook geen feestkleed in de kast hangen, dat ze nog even hebben opgehaald. Het zijn 'goeden en slechten', zegt de tekst. Daar zit wat tussen! Kun je nagaan. En dan onmiddellijk daarop: 'en de bruiloftszaal werd vol van hen, die aanlagen'. Geen woord over de feestkleding van al die gasten. Dat had toch wel in één zinnetje even vermeld kunnen worden.
We moeten daarom wel aannemen dat niemand van wie daar aanlagen een feestkleed droeg!
Dan volgt de climax van de gelijkenis. De koning treedt binnen en het feest kan beginnen. Maar dan valt zijn oog op een man zonder bruiloftskleed en hij zegt: 'Vriend, hoe zijt ge hier gekomen zonder bruiloftskleed?' En dan volgt het adembenemende zinnetje: 'En hij verstomde'. Hij zweeg. Hij deed zijn mond niet open.
Tja, wat had die man kunnen zeggen? Allicht toch dit nog: 'Waarom moet je nu net mij hebben? Er zitten er hier toch nog meer zonder feestkleed!'. Maar hij doet dat niet. Hij zwijgt. 'Hij zal niet schreeuwen, noch zijn stem verheffen, noch die op straat doen horen' (Jesaja 42:2). De aanklacht van dat machtige heerschap laat hij op zich neerkomen; hij verdedigt zich niet, hij verontschuldigt zich niet. Hij laat de straf over zich komen en zo wordt hij aan handen en voeten gebonden en in de buitenste duisternis geworpen.
Ook zo uitgelegd blijft het een verbijsterend verhaal, maar zo weerkaatst het wel iets van de weg en de daad van de Zoon des mensen. Want wie in het evangelieverhaal wordt er nu eigenlijk in de buitenste duisternis geworpen?
Ook onze Heer zweeg toen men hem aanklaagde. Hij heeft de willekeur van zijn gevangenname en het dubieuze van zijn strafproces niet aangevochten. Hij heeft zichzelf niet vrijgesproken, om zo de zijnen een vrije doortocht te verlenen, om hen in het leven te behouden. Dat is Messiaans koningschap.

Weinigen uitverkoren? Om niet te zeggen: één wordt er uitgekozen, één wordt er tussenuit gehaald, opdat velen leven hebben, behouden worden, niet verloren gaan.
In de harde en wrede willekeur van het leven in deze wereld is dit een opening en een venster naar een koninklijk beleid waarvan Gods zwijgende liefde in Christus het geheim en de verborgen kracht is. Want God wil niet anders koning zijn dan op de wijze van de Messias Jezus tegen alle karikaturen en boven alle beelden uit, die er van Hem de ronde doen. Machtig in deze zwakheid, majesteitelijk in deze nederigheid, glorierijk in deze verregaande genade.
Zo laat deze gelijkenis zich verstaan als een gelijkenis van het regiem dat in Christus in onze wereld is binnengebroken.
De éne voor de velen; de verworpene die tegelijk de uitverkorene is. De wereld laat het nauwelijks zien, maar de Geest doet het ons opmerken en geeft ons daarmee een voorsmaak van de eeuwige vreugde.

AMEN
(c) Rens Kopmels