Bert ter Schegget (1927-2001)

Van religie naar humaniteit

Wat dreef en bezielde Ter Schegget als theoloog? Want een gedrevene en bezielde was hij. Ik maakte hem voor het eerst mee voorjaar 1966 op een studentenkamer in Utrecht ter voorbereiding van een conferentie. Waar het allemaal over ging kan ik me niet meer goed herinneren, maar hier sprak een man die een heel andere toon aansloeg dan ik tot dan toe in het Utrechtse had meegemaakt. Hij had niets van dat gezapig-gemoedelijke en soms kwasi-gewichtige dat zo vaak het klimaat in kerk en theologie bepaalde. Er stond in de theologie iets op het spel. Dat wist hij over te brengen als geen ander die ik tot dan in het theologen-wereldje ontmoet had, (of het moest Ernst Beker zijn, destijds studentenpredikant in Utrecht). Je kreeg het van Ter Schegget op je zenuwen en ik ervoer dat als weldadig en aanstekelijk.
Maar waar ging het inhoudelijk om in Ter Schegget's theologische passie? Ik durf daar wel een antwoord op te geven. Het ging hem, zou ik willen zeggen, in alles en voor alles om de waardigheid en het geluk van de mens en dáarom om de menselijkheid van de samenleving. In één woord: om de humaniteit. Want het mensenleven bevat een belofte die hij niet prijs kon en wilde geven. Een belofte dat het anders en beter kon en dat het zoals het toeging niet mocht, niet kon. Het onrecht mag niet bestendigd worden. Het bedrog niet ideologisch of religieus toegedekt. De traagheid en de zonde niet antropologisch vastgelegd.
Hem was door de Schepper naast een scherp verstand een innige levensliefde ingeplant en dat maakte hem uiterst gevoelig voor schendingen van de humaniteit en verloochening van het goede en lieve mensenleven. Daartegen rees er heftig verzet in hem op en kon hij in woede ontsteken met al de kracht van zijn schitterend intellect en met al de vezels van zijn ziel. De 'jonge Ter Schegget' moeten we misschien zeggen. Hij heeft er zich niet bij ieder geliefd mee gemaakt, maar mij was hij lief ook in zijn oudere jaren mede vanwege die soms oplaaiende hartstocht van zijn jeugd. Die had zich verinnigd en verdiept, maar heeft hem nooit verlaten, ondanks teleurstellingen en periodes van depressie en wanhoop. Een gefrustreerd en verongelijkt mens is hij nooit geworden. Geen cynicus, ook al wist hij dat hij voor het cynisme behoed moest blijven. Hij zou het zijn - heeft hij vaak gezegd -, als hij niet had geweten van Gods werkzame belofte.

Maar we willen het hebben over Ter Schegget als theoloog en niet zo zeer over Ter Schegget als karakter, al was er eenheid tussen beiden. Hoe las hij de ons toevertrouwde Schriften? Het gaat de God die daar aan het Woord is en die daar verhalenderwijs ter sprake komt, daarin anders dan alle 'elohiem', alle idolen en ideologieën van de wereld, om de menselijkheid van de mens en van de door hem bewoonde wereld. Dat de mens mens is, vrij en vrijmoedig, 'elkeen zijn naam in vrede dragend' (Joke Smit), daarin licht de glorie van deze God op en de wereld is, wat ze niet lijkt te zijn, het theater van zijn heerlijkheid. Daarom gaat het God niet om godsdienst, om religie, om de mens als zijn dienaar of onderdaan, maar God wil de mens als bondgenoot en navolger betrekken in zijn mensendienst en menslievendheid. Dat de mens mens is, op de aarde, onder de hemel, mens vanuit de ander, tot de ander, met de ander, dat is Gods wil en Gods weg naar gerechtigheid en vrede uiteindelijk. Daarom is het een steeds terugkerend motief in Ter Schegget's theologie dat religie, zoals de moderniteit die opvat, niet de weg is ons in de Schrift gewezen. De mens als god-zoekend, zichzelf transcenderend wezen en als vrager naar zin en bestemming is dan ook niet het uitgangspunt of het thema van de theologie, maar dat is de mens-zoekende en humaniteit beogende Gód in zijn wervende liefde, ons in Christus openbaar geworden en betoond. Ter Schegget voltrekt - met Barth- de omgekeerde beweging n.l. van God naar de mens. Het gaat niet om religie, maar om het vertrouwen dat God schenkt het leven moedig en menswaardig te leven.
Is dat nu een revolutionaire wending? Ja, dat is het ten opzichte van de moderniteit, zowel in haar kerkelijke als seculiere gedaante, die het ook kerk en christenen toeschrijft dat zij 'religieus' zijn zonder dat dat door hen altijd duidelijk weersproken en weerlegd wordt. Maar de tegendraadse lijn is traceerbaar in de Schriften en ook de traditie, met name de reformatorische, is niet minder, eer méer, religie-kritisch dan de religie-kritiek en de religie-afwijzing, die in de radicale vorm van atheïsme een essentieel bestanddeel van de moderniteit uitmaakt. Want het discours en de logica van de moderniteit bevat 'een niet tegen te houden tendentie tot atheïsme', zoals Levinas het ergens zegt.

Maar een breuk met een hoofdlijn in de traditie is het dus niet als Ter Schegget het opneemt voor de humaniteit en tegen de religie van de van huis uit ongeneeslijk religieuze mens. Altijd vind ik weer het begin van de catechismus van Genève treffend, waar staat dat we op aarde zijn 'ut Deus glorificetur in nobis'; d.i. 'opdat God in ons verheerlijkt worde'. In ons, in dit ons sterfelijk bestaan, in het 'gewone leven'. Het gaat om 'de heerlijkheid van het ordinaire leven' (Gunning), om de mens als de spiegel en om de wereld als het schouwtoneel van Gods glorie. Het is calvijns en zo nieuw of zo ketters is het bepaald niet wat bij Ter Schegget (en eerder natuurlijk al bij Barth en Miskotte) zo'n zwaar accent krijgt. Maar nog steeds wekt het verbazing en stuit het op scepsis bij gelovigen en ongelovigen. Want men meent zeker te weten en houdt er hardnekkig aan vast dat ook het christelijk geloof 'religieus' is, om niet te zeggen 'esoterisch', iets voor ingewijden waar normale mensen geen boodschap aan hebben. (In boekwinkels tref je tegenwoordig de bijbel aan in het vak 'esoterie'!)

Moet Ter Schegget dan niet liever een humanist heten? Hij werpt die vraag zelf op in een toespraak die hij gehouden zou hebben op de vierde Adventszondag 2001 in Groot-Zuid in Amsterdam, die door iemand anders is uitgesproken en door zijn dochter Elfriede ter Schegget is uitgegeven.(1) Ik vind het bepaald ter zake om daar bij stil te staan, al lag in zulke kwesties zeker niet Ter Scheggets grootste interesse. Of hij nu goed gereformeerd of goed orthodox was (hij was het beide) kon hem niet zo veel schelen, want het ging hem veel meer om de verstaanbaarheid en de communiceerbaarheid van wat ons in Schrift en traditie gezegd is en daarbij vond hij de meeste steun en geleide op de hoofdlijn van de orthodoxie. (Nicea, Chalcedon, Heidelberg, Barmen) Ook dat moeten we zien en zeggen als we hem enigszins willen 'plaatsen' en recht willen doen.
Toch wil hij wel 'humanist' heten, als het niet 'venijnig' bedoeld is. Maar er ligt voor hem geen keuze tussen geloof en humanisme. 'Ik ben een leven lang met overtuiging predikant van onze kerk geweest en gebleven.' Maar het is ter zake, 'niet geheel onjuist' deze vraag te stellen. En dan gaat het in die toespraak om 'de menselijkheid van God', want 'de bijbel slaat gaandeweg steeds duidelijker en drastischer de richting in van het te bovenkomen van de religiositeit en het bevorderen, voortstuwen en onderbouwen van de humaniteit'. Hij betuigt zijn sympathie tegenover het humanisme dat mondigheid, eigen verantwoordelijkheid, vrijheid en tolerantie hoog in het vaandel heeft geschreven. De moderniteit, de Verlichting moet ons lief zijn en we leven en ademen erin, al is er ook aanleiding te over voor kritische ondervraging. Humaniteit en humanisme, zeker. Maar kan het zonder de God die ons bij onze menselijkheid bewaart en bepaalt? Kan men wel humanist of atheïst zijn zonder dat we leven bij de bron en de waarborg van onze humaniteit? Moet men geen christen zijn om humanist te blijven of liever te wórden? Ik vind dat uiterst relevante vragen. Want 'we zijn geen mens om christen te worden, maar omgekeerd, christen om mens te worden', schreef hij ooit in IdW. (Nw. Jaargang 14. Nr.9. 1985)
Toch heeft Ter Schegget ook enige bedenkingen tegen het humanisme, zoals dat zich presenteert in de westerse cultuur. 'De zwakte van het humanisme is dat ze geen verhalen hebben, maar betogen, geen profetieën, maar lezingen, geen liederen, maar parolen. Niets tegen betogen, lezingen en parolen, maar het is niet voldoende. De profetieën van Israël, het verhaal van Jezus moet je horen en het lied van de Mensenzoon moet je zingen om aan de streng te blijven.' Pas op dat het humane geen ideaal en het humanisme geen idealisme wordt, want het ideaal en het idealisme hóuden het niet als er belangen op het spel staan. Ons humanisme kan niet zonder de impulsen die er uitgaan van de verhalen van Gods menselijkheid in Jezus, die we elkaar in de gemeente vertellen. Niet zonder de verhalen en liederen die ons aanspreken en beroeren. Ook niet zonder het gebed als vraag en responsie op het tot ons komende Woord, had hij er nog aan kunnen toevoegen. Het geloof moet ons gegéven en de liefde moet ons aangedaan worden. Dat kan ons overkomen in de gemeente waar ons Gods Woord wordt toegevoegd en ons een lied en een gebed op de lippen worden gelegd. Ook daar, juist ook daar is de beweging er één van buiten naar binnen, van boven naar beneden. Anti-religieus! Daarom met een understatement: 'Het is zo gek nog niet regelmatig naar de kerk te gaan. Misschien is dat wel het wezenlijkste verschil tussen een humanist en een christen-mens, dat de laatste niet de illusie koestert in deze wereld zijn humanisme te kunnen volhouden zonder dat hij eraan herinnerd wordt door de Mens Jezus, die Gods Woord spreekt en is en hem zijn belofte en gebod voorhoudt.' En daarom: 'Zonder het verhaal dat over Hem verteld wordt lukt het ons niet humanist te blijven.'

Wie zou men Ter Schegget toewensen als gids en inspirator in het vaak zo hopeloos gedesoriënteerde leven? Ik denk dan allereerst aan de politieke jeugd (van Jan Marijnissen tot André Rouvoet) die de humane kwaliteit van onze samenleving ernstig ter harte gaat. De vraag naar 'waarden en normen' verloopt in machteloze gebaren als een wezenlijke oriëntatie ontbreekt, als niet doorgevraagd wordt naar de bron en het kriterium van de humaniteit. Ook daagt de massieve aanwezigheid van de islam in ons midden uit tot het vragen naar de bronnen van onze eigen cultuur. Ter Schegget zocht in zijn laatste levensjaar het gesprek met een jeugd die zeker niet onverschillig is, maar die het contact met kerk en christelijk geloof kwijt is geraakt. Een jeugd bevangen in de moderniteit of post-moderniteit, die in het geloof als religie opgevat geen wezenlijke bijdrage kan zien om waarlijk menselijk te leven en samen te leven. Dat daagde hem uit en om deze modernen te bereiken sprak hij zich uit als de man en de theoloog die hij was en geworden was. Zelf een moderne die zich in zijn moderniteit gekritiseerd en ondervraagd wist vanuit een belofte en een verlangen, aan de impasses van de moderniteit voorbij, waarin het menselijk leven in een hoopvol en wenkend perspectief is gesteld.
Maar ook de theologische jeugd, jonge predikanten, kunnen in hem, net als in de jaren zeventig, een gids en voortrekker vinden. Wie zijn studie 'Het lied van de Mensenzoon' uit 1975, m.i. zijn meest fundamentele theologische boek, goed heeft bestudeerd, nú, die kan, zij het wel altijd in vrees en beven, de kansel op en zich wagen aan het waagstuk van prediking en bijbeluitleg; die weet zich verder ook temidden van de twijfels en aanvechtingen vanuit het moderne denken en het moderne leven niet verstoken van geleide en gevoel voor richting.
Er zijn ons, ondanks alle klagelijkheid over het peil en de onmacht van de theologie, kloeke voorgangers gegeven in de afgelopen decennia van de 20-ste eeuw en Bert ter Schegget is er één van. Eén van de meest aansprekende en ter zake kundige, mijns inziens.

1) Over menselijkheid en vrijheid - Vier toespraken van G. H. ter Schegget, Amsterdam 2001.

Uit: In de Waagschaal. Nieuwe Jaargang 32. Nr.2 (8 februari 2003)
(c) Rens Kopmels