Pasen in de vroegte

Plaatsvervangend voor het christenvolkje stond ik eerste Paasdag om zes uur op met de wijzers van de klok in het teken van de opstanding! Ook om eens in het wijde land van Maas en Waal in de ochtendvroegte met de vogels en de bomen alleen te zijn. Tegen zevenen zat ik op de fiets. Van Druten via Leeuwen en Wamel over de prachtige. nog zeer stille Waaldijk naar Dreumel. Eén wandelaarster tegengekomen. Dan de polders van de Westhoek in. Op afstand één auto gesignaleerd. Als men er 's zondags vroeg bij is kan men in ons overbevolkte land nog vijfendertig kilometer fietsen zonder een medemens tegen te komen. Dat zal in de randstad niet lukken. Hier wel dus. Boerenland. Het is me zeer lief.
Of er vogels waren? Om hun ochtendconcert te horen moet men eigenlijk nog vroeger uit de veren. Andere keer. Pasten ze bij Pasen? Men verwacht misschien de leeuwerik (van Gezelle) of de kievit (van Noordmans), maar ik hoorde of zag ze niet. Kraaien waren het sterkst vertegenwoordigd in het luchtruim, maar dat zijn geen paasvogels! Wel veel fazanten in de bermen en rietgorzen. De haan is koninklijk. Eenden waggelend over het wegdek. Van Pasen hadden ze geen notie. De natuur bevestigt Pasen niet per se. Ook de zon wilde niet doorbreken. Deze paasdag geen uitbundige zegetocht van het licht dat de ruimten verovert en vult. De lucht vrij koud en het zwerk bleef grauw en grijs. De lente doet het kalmpjes aan dit jaar. De kou remt de groei en de bloei, maar stuit die niet. Miljarden en miljarden groene knopjes melden zich aan bomen en struiken. Allemaal tegelijk, als was het afgesproken werk. Stug gaan ze door; geen twijg, geen tak laat het afweten. Althans zo op het oog. Verder kijk en denk ik niet op de paasmorgen. Met Kerst moet men waken in de nacht, met Pasen opstaan in het licht en zich verheugen en verwonderen over het schone en gezegende oppervlak van de dingen. Dit is een dag, dit is een land om lief te hebben.
Inmiddels zijn mijn voeten aardig koud geworden. Ik wandel een kilometertje met de fiets aan de hand. Kolossaal de ruimte om me heen in de Westhoek. Een denkend riet, ben ik, in deze grandioze gedachteloosheid van grasland en grauwe luchten. Alleen ben ik, maar toch niet eenzaam. Dit land is me welgezind en ginds zijn de dorpen en de mensen die me zullen begroeten. Zonder hun begroeting was dit alles één en al verschrikking, peilloze verlorenheid. Wankelen zou mijn voet. Het 'cogito' alleen houdt me niet op de been. Beter: 'amo, ergo sum'. Maar hoe zou ik liefhebben als ik niet bemind werd?
Toch kan ik het denken en peinzen niet laten. Misschien waren er toch wel kieviten en leeuweriken, maar zag en hoorde ik ze eenvoudig niet, ingekeerd in mezelf en mijn gepeins ik meestal ben. Geen mens ook die me opschrikte. Waar ik dan wel over dacht? Ach, dit keer over het christelijk geloof en wat dat zou zijn zonder de liefde. De liefde als eros wel te verstaan. Deze liefde is als een lied van (geluks)verlangen, zingend, neuriënd in ziel en zinnen, in natuur en kosmos.
Ik las dezer dagen veel over de theologie van Kohlbrugge in het mooie boek van Arie de Reuver 'Bedelen aan de bron'. Dat is allemaal goed, sterk en waar, maar het lied van de erotiek hoor ik bij Kohlbrugge nergens. Wel bij Calvijn? Bij Barth denk ik wel. Verscholen. Dat moet ook, dat kan in onze wereld niet anders. De liefde als agapè komt eerst. Maar als ik –minstens in de verte- niets vernam van het lied van de eros-liefde zou ik het in de kerk en bij het geloof niet uithouden.

Maar Pasen is een minnefeest. Dát bedacht ik met enige binnenpret in het koude land van Maas en Waal op de vroege ochtend van Pasen 1993. Mochten zowel de paasgangers alsook de minnaars daar enige weet van hebben.

(mei 1993)
(c) Rens Kopmels