Vrijheids-theologietje

'Je hóeft toch niet in Jezus te geloven.'  Zo sprak onze destijds zes-jarige dochter. Met die voor mij onvergetelijke uitspraak tekende zij protest aan tegen haar ouders, die wéér zo nodig naar de kerk moesten. Blijkbaar had ze in haar omgeving al waargenomen dat een bestaan zonder kerkgang ook heel wel mogelijk was. Knap van haar dat ze de zaak bij de wortel probeerde aan te pakken.
Ja, zeker gelet op haar jeugdige leeftijd getuigde haar opmerking van - door enige boosheid nog opgedreven - scherpzinnigheid, maar of het ook een blijk van rechtzinnigheid mag heten kan men zich afvragen.
Mijn dochter toonde zich op haar zesde ongeweten, - misschien nog steeds, maar dat denk ik eigenlijk niet - een aanhangster van de leer van Pelagius, de tijdgenoot en tegenvoeter van Augustinus. Pelagius leerde: 'Een ieder heeft de vrijheid het goede of het kwade te doen'. Of ook: 'De vrijheid van keuze bestaat in het begaan van de zonde en ook in het nalaten van de zonde'.
Nu, zou ik denken, een paar aanhangers heeft Pelagius wel overgehouden. Want vrijheid is keuze-vrijheid, is zelf-beschikking, zegt meer dan de halve wereld, ook meer dan de helft van de beschaafde en geleerde wereld. Je zult wel een beetje 'aufgeklärt' moeten worden omtrent de implicaties en consequenties van je keuze, maar uiteindelijk kies je zelf en kies je jezelf, n.l. de mens die je zijn wilt. Altijd.

Maar is dat nu wel zo? Kun je b.v. in gemoede voor Jezus kiezen? Nauwelijks, zou ik denken. ('Laat het ons genoeg zijn te horen en te weten zijn dat Hij voor ons gekozen heeft', zei Ter Schegget eens in een preek)
Die keuzevrijheid als de spil en het uitgangspunt van ons bestaan is toch wel erg twijfelachtig. Tot vrijheid moet een mens bevrijd worden, zeg ik dan liever - een beetje fors - met de apostel. (Gal. 5: 1). Die vrijheid zal dan inderdaad inhouden dat de mens daarin zichzelf is. Vrijheid is zichzelf zijn. Onvervreemd, zij het niet onafhánkelijk! Want zichzelf zijn zal niet gaan zonder dat een A(a)nder mij vrij doet zijn, mij tot mezelf doet komen. Tenzij die ander mij accepteert, kent en erkent, ja, liefheeft, bedoel ik, kan ik niet in vrijheid mezelf zijn. En die zelfbeschikking, waar we bepaald niet uitsluitend negatief over moeten spreken, heeft haar grens in de ander. Haar grens... én ook haar grond. De liefde als agapè is de bron en dan ook de maatstaf van de vrijheid; en ook omgekeerd is vrijheid de maatstaf voor de (ware) liefde. Zij zijn intrinsiek met elkaar verbonden.
Nu gaat het in de liefde toe op de wijze van mogen en moeten. Er is daarin een eenheid van vrijheid en noodzaak, van willen en niet-anders-kunnen. Dat zal ook betekenen dat ik vrij ben ik in mijn afhankelijkheid. Want wat is vrijheid die zich verheft boven mijn afhankelijkheid en mijn aangewezen-zijn op de ander en het andere? Ben ik onvrij als ik het brood eet waarop ik aangewezen ben? Of onvrij als ik de ander net zo nodig heb als mijn dagelijks brood? Ik zou het niet willen zeggen. Is toch de 'verlossing van ons lichaam' (Rom. 8: 23; gen. subj.!) het ons geboden eschatologisch perspectief!? Vrijheid in de afhankelijkheid en in de relationaliteit! Want die afhankelijkheid hoeft toch niet geëxploiteerd te worden? En in die relationaliteit leven we toch niet per se ten koste van elkaar?
De honger is geen antropologisch manco, maar eerder een bron van genieting, zoals Levinas ons onvergetelijk leerde. Het is - bij het ontbreken van voedsel - veel meer een politiek en maatschappelijk schandaal.

Zo is het ook met het ons geschonken leven en levenslicht. Daar staat een mens niet boven of daar gaat hij niet - in zijn keuzevrijheid - aan vooraf. Zeker, het leven is een geschenk, maar een geschenk dat je niet óok kunt weigeren. In die weigering verlies je het leven en wat houd je dan eigenlijk over? 'La vie est amour de la vie', om het nogmaals met Levinas te zeggen. Leven is levensliefde, van stonde aan. En ten einde toe.

In Jezus geloven hóeft inderdaad niet. Mijn dochter had geen ongelijk. Het is althans geen volstrekte noodzaak, maar al evenmin willekeurige vrijheid. Je kunt het niet evengoed laten. Al is het óok nog waar dat er met onze weigering geen laatste woord gesproken is. Daarin valt er geen definitieve beslissing.
Gods keuze voor ons prevaleert en is overmachtig. Hij neemt ons ook in dienst als weigeraars en weigerachtigen. Dat mogen we gelóven en dat zullen we ook merken en zien. Zo gemakkelijk zijn we niet van God af dat onze keuze tegen Hem (of aan Hem voorbij) daarin zou volstaan.
Daarom kunnen we beter in God geloven en Jezus volgen dan dat Hij óns achtervolgt en in de rug bestookt met zijn Woord en gebod. En ons zo tot een heimelijke obsessie wordt. De rust voor ons onrustig hart, voor onze opgejaagde ziel vinden we als we leven voor zijn aangezicht. Zo kan ik Augustinus' beroemde woord verstaan.
's Mensen levensproject is niet zo klaar en eenvoudig als Pelagius het deed voorkomen. Want onze keuzes zijn niet zo vrij alsof we altijd weer met een schone lei zouden beginnen. De zonde was er al, toen we kozen. De genade trouwens ook. Die was er zelfs nóg eerder...

(november 2000)
(c) Rens Kopmels