Doortocht door het Postmodernisme

(n.a.v. Theo de Boer, Tamara A, Awater en andere verhalen over subjectiviteit)


Wat die veelgebruikte term 'postmodernisme' nu precies inhoudt is niet altijd even duidelijk en ook niet zo eenvoudig te zeggen. Op wijsgerig niveau betekent postmodernisme evenwel steevast dat in vergelijking met het moderne denken rol en positie van het menselijk subject wezenlijke veranderingen hebben ondergaan. Het subject gold in de moderne tijd als het begin of als het beginsel van het menselijk bestaan en tevens als toegang tot de wereld, maar uit die centrale positie is het in de postmoderne tijd verdrongen en daarmee sterk gemarginaliseerd.

Drastisch werd dat in het begin van de jaren zeventig tot uitdrukking gebracht in de in Parijs opgeld makende kreet 'L'homme est mort'. Een noodkreet was dat eigenlijk niet, maar wellicht toch óok als zodanig te beluisteren. Want het eigene van mens en menselijkheid raakte in een impasse en werd vooralsnog weinig toekomst toegedacht. Het specifiek menselijke, het persoonlijke en individuele verdwijnen nagenoeg in het onpersoonlijke, naamloze gebeuren van maatschappij en geschiedenis. Geen onverdeeld opbeurend perspectief!


Een reëel levensbesef weerspiegelt dit denken ontegenzeggelijk. Technocratie en bureaucratie maken in het menselijk bestaan grotendeels de dienst uit en daarin is de subjectiviteit niet veel meer dan een tamelijk machteloos gebaar, wat gesticulatie zonder veel effect. Misschien nog enigszins gekoesterd als ideologische zoethouder. Cynisch heeft Bertold Brecht eens opgemerkt: 'Ich weiss nicht was ein Mensch ist, ich kenne nur seinen Preis'.

Men kan het bijna dagelijks waarnemen in het politieke bedrijf. Met name in de binnenlandse politiek lijkt het beruchte kostenplaatje alles te beheersen. Pas als een maatschappelijk probleem iets met het budget en de geldstromen te maken krijgt wordt de politiek echt wakker. Men kan eigenlijk alleen in financiële termen denken en men reageert, redeneert en regeert nauwelijks nog vanuit reële noden of behoeften. De eisen van de markt en de kapitaalbewegingen dicteren het politieke beleid van links tot rechts. Daarin vervagen de eertijds markante verschillen tussen politieke partijen en posities en krijgt 'paars' zijn kans. Marginalisering van het (in dit geval) politieke subject zien we ook hier. De krachtige en uitgesproken eigen overtuiging moet wijken voor de zakelijke eisen van het samenleven in tevredenheid en compromis. Niet te ontkennen valt dat zulks ook zijn goede kanten heeft. Een windvlaagje postmodernisme zou ik het voormalige Joegoslavië geen kwaad kunnen.


Maar vrolijk oogt het menselijk leven niet in het postmoderne tijdperk. De mens leeft er 'versmald tot een beheersbaar object en gehoorzaam lid van maatschappelijke instituten'. Als subject is de mens er nagenoeg uitgewist. 'Kan er nog een subject bestaan na de dood van het subject?' Deze citaten zijn ontleend aan de achterflap van het in de ondertitel van dit artikel genoemde boek waarin op die uitdagende vraag wordt ingegaan. Het betreft een essaybundel van de hand van de filosoof Theo de Boer waarvan ik de lectuur als een geestverkwikkend evenement heb ondergaan. Het bestaan is onder postmoderne condities in ieder geval niet een ons overkomend noodlot, maar het bevat de nodige uitdaging om deze cultuurfase te beproeven op ,ogelijkheden van (waarachtig) mens-zijn. Wat de schrijver intrigeert en wat hij opspoort en oproept in een brede verscheidenheid van artikelen is 'een subjectiviteit achter het subject, die aan het licht kan komen als dat soeverein heersende en alles béheersende subject onder de druk van de postmoderne omstandigheden wijken moet of als een achterhaalde fictie inéénschrompelt. Het gaat dan om een subjectiviteit die als 'hypokeimenon' ( = het onderliggende) de werkelijkheid eerder draagt en duldt dan vormgeeft en bepaalt; eerder passief dan actief, eerder zingevoelig dan zinverlenend is.

Al valt de naam van Levinas in deze bundel minder vaak dan in vorige publicaties van De Boer, is het toch vooral met behulp van deze filosoof (maar ook met die van Foucauld, Derrida, Lacan en Ricoeur) en onder diens inspiratie dat de auteur erin slaagt de moderne conceptie van subjectiviteit te overschrijden naar een postmodern verstaan waarin het subject meer is dan 'een spreekbuis van het zijn' (Heidegger). Immers Levinas kon de aanval op het autonome subject van de moderniteit vanuit het structuralisme (met belangrijke aanzetten al eerder) opvangen door de subjectiviteit anders te funderen en te bepalen dan de modernen dat deden met het existentialisme als laatste uitloper. Het subject is bij Levinas niet zijn eigen oorsprong, maar subjectiviteit ontstaat in de affectie, in het aangedaan worden door de visitatie van de A(a)nder. Bij de gratie van de A(a)nder, die het bestaan bezoekt van 'gene zijde van het zijn', ontstaat en bestaat er subjectiviteit, weliswaar midden in de wereld, maar niet als een element ván de wereld. De proximiteit van de mij beogende en bedoelende A(a)nder gaat zo vooraf aan de intentionaliteit van het bewustzijn (Husserl) en het altijd iets beogende en bedoelende bestaan. Zo wordt het beginsel van de menselijkheid anders bepaald dan in de moderniteit. De ontvankelijke ziel is wezenlijker dan het bewustzijn als akte.


Ambachtelijk denkend langs de hoofdlijnen van de continentale wijsgerige traditie (Husserl, Heidegger, Sartre, Levinas en vervolgens ook in gesprek met de Franse filosofen van de laatste decennia) zoekt De Boer wegen naar subjectiviteit achter het bezweken subject en daarmee naar kernen van menselijkheid in een gereïficeerd bestaan en in een mensonverschillige wereld. Hij doet dat als filosoof met behulp van filosofen, maar ook – en dat toch eigenlijk heel verrassend en ook veelbelovend, zij het voor hem niet nieuw door een bondgenoot te zoeken in de poëzie en – zij het in mindere mate de bellettrie. Want (zegt hij) 'filosofie en poëzie hebben in onze historische situatie een gemene zaak' (p. 9). In poëzie en letteren zijn beseffen geregistreerd en opgeslagen die we in een wijsgerig denken, dat 'het volledig leven tot uitdrukking wil brengen' (p. 9), goed kunnen gebruiken. Deze kennis van de werkelijkheid in taal en woorden, aan het discursieve verstand voorbij, moeten voor de filosofie niet te min zijn. Want het betreft hier niet slechts schijnkennis ('doxa'), maar echte kennis ('epistèmè') Rede en redelijkheid behoeven verdieping en verbreding evenals de subjectiviteit. In het goede gedicht 'komen hartstocht en rede in contact'(Acherberg).


Dit spreekt des te meer aan omdat de wijsgerige antropologie niet meer voornamelijk of uitsluitend vraagt naar het wezen van de mens, maar haar taak vooral ziet in het verstáan en de hermeneuse van de mens en de menselijke cultuuruitingen. Men kan zeggen: het gaat niet om het wezen van de mens, maar om diens naam! De wijsgerige aandacht is gericht op 's mensen historiciteit, individualiteit en feitelijkheid. Die te rehabiliteren en wijsgerige status te geven stelde De Boer zich al eerder ten doel; namelijk in 'De God van de filosofen en de God van Pascal' (p. 126 ev.) Misschien kan het individuele niet in zijn individualiteit begrepen worden volgens de klassieke regel 'Individuorum non est scientia', maar het kan daarom nog wel verstáán worden. 'Het zou er voor ons mensen slecht voorstaan als het indivuduele onkenbaar was… Individuen zouden voor elkaar een gesloten boek zijn' (p. 113), merkt De Boer nuchter en wetend wat hij zegt op.

Als ik het goed zie is het deze noodzakelijk geworden hermeneutische wending die voorkomt dat we in de antropologie op een dood spoor komen te zitten. 's Mensen particuliere geschiedenis met al haar toevalligheden en wisselvalligheden, accidenten en incidenten, verwachtingen en teleurstellingen is de wijsgerige aandacht ten volle waard. En dat particuliere zal altijd weer een universele strekking blijken te hebben. Misschien moeten we afzien van een in principe volledige mensleer, van een antropologie, maar volstaan met 'antropologica' (zo heet de derde rubriek van deze bundel); antropologische zaken, meer in overeenstemming met het postmoderne karakter van deze cultuurfase, waarvoor juist het ontbreken van eenheid, het fragmentaire kenmerkend is.

'Radicalisering van de Romantiek' (of van het historisme) heet dat bij De Boer (p. 108) en op die lijn zien we hem met behoud van de intenties van de Verlichting veelbelovend en vruchtbaar te werk gaan. De mens wordt daarbij niet gefixeerd op zijn vermeende essentie, hetzij als redelijk, religieus sterfelijk of nog anders bepaald wezen, maar hij komt ter sprake en wordt ter sprake gebracht als een doorgaand, onafgesloten verháál. De filosoof neemt daar op zijn wijze deel aan en stelt zich er niet boven in een heimelijk weten van 's mensen wezen en bestemming. Want 'het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen' (1 Joh. 3: 2). Toch betekent dat, noch bij de apostel, noch ook in een erkend pluralistische cultuur, geen volstrekt relativisme in de ethiek of een volstrekt agnosticisme in de antropologie. Dat wordt in het betoog van De Boer overtuigend duidelijk gemaakt (p. 115 e.v.)


Als een op de historie – in de zin van geschiedenis én verhaal van de mens betrokken filosofie zou men De Boers werkwijze kunnen kenschetsen. Daarbij komt de politieke en maatschappelijke werkelijkheid er niet per se bekaaid af. Op de haar eigen afstand is filosofie ook daarmee bezig. Afstand die we bij alle ongeduld, verwarring en moedeloosheid, waartoe de toestand en de toekomst van de wereld aanleiding geven, misschien broodnodig hebben. Niet dat de mens zijn mens-zijn of zijn geluk overigens zou realiseren in de maatschappij of de polis of er ooit harmonieus in zou opgaan, want die droom van een volmaakt humane samenleving is uitgedroomd (en ik moet bekennen dat mij dat nogal ontnuchterde), maar hij is er wel in verantwoordelijkheid bij betrokken. Anders wordt men 'ein sichselbst aufgebender Flüchtling vor der Wirklichkeit' (Jean Améry – p. 17 en 29).

Zo leidt deze filosofie met haar gespannen en scherp observerende aandacht voor het menselijke niet af van de postmoderne werkelijkheid van de wereld en biedt deze bundel niet onbelangrijke politieke bezinning, die in de tweede rubriek 'Politica' het meest geëxpliciteerd wordt.

Een zich heroriënterend denken dat het postmoderne levensklimaat niet ontwijkt door in de moderniteit te blijven steken of door er op een New Age-achtige wijze overheen te springen vindt in deze bundel inspirerende geleide. Dat geldt ook voor de theologie, want waarschijnlijk krijgen we in de kerk nog heel wat postmodernisme voor de kiezen


Alle artikelen van deze bundel zijn de lectuur en de bestudering ten volle waard, maar zou men in de opgaven velerlei van het postmoderne tijdperk er toch niet aan toekomen, dan mag men niet verzuimen tenminste het eerste essay te lezen: 'De lotgevallen van Tamara A., een verhaal over het subject'. Het is de voordracht die Theo de Boer gehouden zou hebben ten huize van Vaclav Havel nadat deze in 1986 de Erasmusprijs was toegekend, ware het niet dat De Boer op het Praagse vliegveld werd tegengehouden en naar Nederland teruggestuurd (p. 201) Het is een literair-wijsgerig juweel waarin de wezenlijke emoties van een tijdvak, van een generatie Europese jeugd onnadrukkelijk onder woorden zijn gebracht.


Uit: In de Waagschaal. Nieuwe Jaargang 23. Nr.17. 17 december 1994. (Heel licht gewijzigd.)

(c) Rens Kopmels