Lucas 18: 1-8

'Altijd bidden en het niet opgeven'. Met het oog daarop vertelt Jezus die korte gelijkenis van de weduwe en de onrechtvaardige rechter. Dat zijn twee dingen die wél met elkaar samenhangen, maar die toch van elkaar onderscheiden moeten worden. We moeten blijven bidden én we moeten niet de moed verliezen, niet het hoofd laten hangen (kun je ook heel goed vertalen).

Die vermaning staat tegen de achtergrond van een wereld die in hevige beroering, in hevige verwarring is. Daarvan horen we in het onmiddellijk aan dit gedeelte voorafgaande hoofdstuk. Daar lijkt de wereld te wankelen, zodat horen en zien ons vergaat en paniek ons dreigt aan te grijpen. De wereld als de relatief stabiele achtergrond van ons leven lijkt weg te vallen, zoals we dat kunnen ervaren in tijden dat er catastrofes of oorlogen dreigen, vreeslijke ongelukken kunnen gebeuren. Dan weten we soms niet waar we het zoeken moeten en wat we hopen of verwachten mogen. In die hachelijke tijden klinkt dan die oproep om 'altijd te bidden en niet te versagen'.

Dat zou eenvoudig kunnen betekenen (en veel commentatoren van de tekst wijzen daar ook op) dat we in de verwarring en de onrust van de tijd in alle rust moeten blijven bidden, hetzij persoonlijk in de binnenkamer, hetzij door deel te nemen aan de gemeenschappelijke gebeden in de samenkomst van de gemeente. Om zo het hoofd koel te houden en het hart rustig te maken.
De gezangen-dichter Jan Wit schijnt eens gezegd te hebben: 'Wie de getijden-gebeden verwaarloost, wordt door het getij (van de wereldgebeurtenissen) overspoeld'. Dat is een waar woord, lijkt me. In de benauwdheid van het leven en het angstaanjagende van het wereldgebeuren, is het zaak dat we gewoon naar de kerk gaan om daar in het gebed en de lofzang tot onszelf te komen. Ook al staat ons hoofd er mischien niet naar.
Blijven bidden dus; maar dat betekent niet dat we ons afwenden van de wereld en ons terugtrekken in ons innerlijk. Want wie bidt zoals het ons in de Schriften geleerd is, kan niet onverschillig zijn voor het lot van de wereld. In het gebed nemen we onze angsten en onzekerheden omtrent het wereldgebeuren mee en brengen die voor Gods aangezicht. Daar worden onze angsten en onzekerheden, onze vragen en twijfels, néé, niet zonder meer opgelost, maar daar vinden ze wel hun heilzame grens! Daar wordt het vertrouwen nieuw gevoed en de hoop levend gehouden. Daar begint zich een uitweg af te tekenen uit onze benauwdheden. Daar kunnen we tot rust komen, tot helder denken en een beter zien.

Toch is dat niet het enige en eigenlijke wat we van het bidden zeggen kunnen dat we erin tot rust en tot onszelf komen. Bidden is óók een zich niet neerleggen bij de dingen, zoals die nu eenmaal gaan en zijn. Je kunt zelfs zeggen: het is een daad van verzet tegen de schijnbaar zo onverbiddelijke gang van zaken in de wereld en in ons leven. Want gelatenheid en berusting zijn werkelijk niet zo christelijk als soms wel eens gedacht wordt. Dat kan ons die gelijkenis van de weduwe en de onrechtvaardige rechter leren die Jezus vertelt om ons de kracht en de betekenis van het bidden uit te leggen.
Die weduwe is een voorbeeld van zo'n niet-berustend bidden. Ze legt zich bepaald niet neer bij het onrecht haar aangedaan, maar ze wendt zich tot een rechter om die haar zaak voor te leggen. Nu treft ze het daarbij niet, want ze krijgt te maken met een rechter, die zich-naar zijn eigen woorden- 'om God niet bekommert en zich aan mensen niets gelegen laat liggen'. In de zaak die de weduwe hem voorlegt heeft hij gewoon geen zin. Hij wil er zich niet mee inlaten. Er valt waarschijnlijk voor hem geen eer aan te behalen (en ook geen geld mee te verdienen.)
Maar die weduwe geeft de moed niet op. Ze blijft komen en aandringen. Ze verslapt niet en tenslotte gaat de onverschillige rechter overstag. Hij verschaft haar recht, eigenlijk alleen, omdat hij van haar af wil zijn, omdat hij een beetje bang wordt dat die vrouw hem op een gegeven moment zal aanvliegen en een blauw oog zal slaan.
Nobel en verheffend is het allemaal niet, maar zo gaat het vaak wel toe in onze wereld. Deze -met het onrecht mensen aangedaan- onbewogen rechter komt door de volharding van de weduwe nochtans in beweging en verschaft haar uiteindelijk recht. De durf die deze vrouw aan de dag legt wordt beloond. Zelfs in een wereld waarin het onrecht overheerst is het niet helemaal onbegonnen werk voor je rechten op te komen. Voor je eigen recht én voor dat van een ander!
'Zal God dan zijn uitverkorenen geen recht verschaffen, die dag en nacht tot Hem roepen?' besluit Jezus deze gelijkenis. 'Ik zeg u, dat Hij hun spoedig recht zal verschaffen'.
Want God zoals we Hem uit het getuigenis van de Schriften hebben leren kennen is géén onbewogen God. Hij is juist de diep bewogene met het onrecht mensen aangedaan, met het lijden dat ons treft. En wie in deze bewogen God gelooft kan niet meer berusten in het kwade dat ons overkomt en het onrecht niet laten voor wat het is. Hij zal altijd weer bidden en het niet opgeven, want hij gelooft in deze barmhartige, bewogen God en hij zal niet beschaamd worden.

God is ánders dan die onrechtvaardige rechter uit de gelijkenis. Dat mogen we geloven en weten op grond van wat ons in de bijbel verhaald en verkondigd wordt. Deze God laat zich juist álles aan de mens en zijn leven gelegen liggen. Dat de mens en de menselijkheid tot hun recht komen dáárin heeft Hij zijn éér gelegd. Die zaak van de mens en de menselijkheid heeft Hij tot de zijne gemaakt. God is (in Christus) een en al bekommernis om de mens en Hij ijvert voor gerechtigheid op aarde en tussen de mensen. Tegen het onrecht de mens aangedaan ontsteekt Hij in brandende toorn. En zo is ook onze ijver voor recht in het schijnbaar onverbiddelijke bestel van de wereld niet volstrekt vergeefs. Blijven bidden en het niet opgeven, niet de moed opgeven.

Maar toch kan ook Gód op die onrechtvaardige rechter uit de gelijkenis lijken, als we eerlijk zijn en afgaan op onze ervaringen. Niet te bewegen, schijnbaar onverschillig voor wat ons overkomt en aangedaan wordt. Want zo veel vlotter lijkt God nu ook weer niet in het verhoren van onze smeekbeden. Het onverhoorde of althans schijnbaar onverhoorde gebed is altijd weer een beproeving van ons geloof. Daarbij dreigen we de moed en het geloof te verliezen. 'Het helpt toch niet', stellen we teleurgesteld vast. 'Je hoort alleen jezelf praten, als je bidt en antwoord krijg je niet.'
Zo kunnen het getuigenis van de Schriften en onze levenservaringen tegenover elkaar komen te staan.
'God hoort', zegt de Schrift. Er is niemand die je hoort lijkt de ervaring te leren.
Toch is dat laatste ook weer niet helemaal waar. Want zelfs die onbewogen, onverschillige rechter uit de gelijkenis zegt tenslotte: 'Ik zal haar recht doen', zodat het bidden en smeken van die weduwe niet voor niets was. En Jezus zegt dan: 'Hoort wat de onrechtvaardige rechter zegt', want het is een evangelieklank in een wereld van ongerechtigheid. Geef het dus niet te gauw op. Anders rest ons niets dan de troosteloze troost van de berusting.

Altijd bidden! Maar het gebed staat nooit op zichzelf. In onze tekst is het bidden én niet versagen, niet de moed laten zakken. En elders in de Schrift is het 'bidden, kloppen en zoeken' óf 'bidden en waakzaam zijn' óf 'bidden en werken'. Het ernstige en echte gebed staat altijd in een bredere samenhang. Bidden is nooit zonder aandacht en opmerkzaamheid voor de nood van de wereld en van de naaste. Het echte bidden loopt over in de daad, de helpende daad, het niet bij de pakken neerzitten. Het kan ook betekenen: jezelf aanpakken, de dingen doen die gedaan moeten worden. Als dat helemaal ontbreekt is het gebed geen ernstig gebed te noemen. Dan is het bidden onvruchtbaar, zoals ook het geloof onvruchtbaar is als het niet werkzaam is in de liefde, naar het woord van de apostel (dat we lazen.)
Geloof en gebed liggen op één lijn. Je kunt niet bidden zonder te geloven en je kunt niet geloven zonder zo nu en dan ook eens te bidden.

Misschien dat we zo ook dat enigszins raadselachtige en onverwachte woord verstaan waarmee Jezus de gelijkenis beëindigt: 'Doch, als de zoon des mensen komt, zal hij dan het geloof vinden op aarde?'
Ik heb geen schriftgeleerde gevonden die precies kon uitleggen wat Jezus met die vraag bedoelt. Ik kan dat ook niet. Het blijft daar staan in een zekere raadselachtigheid. Maar misschien vraagt en bedoelt Jezus heel eenvoudig: zullen er mensen zijn zoals die volhardende weduwe die het er niet bij laat zitten? Mensen die hemel en aarde bewegen vanwege het onrecht dat er geschiedt?

Nu, daaraan hoeven we toch eigenlijk niet te twijfelen. Want die zullen er altijd weer zijn, zo zeker als de Geest- uitgestort op alle vlees- altijd weer zijn getuigen schept en oproept. De Geest is niet tevergeefs uitgestort en het Woord van God uit de hoge krijgt een antwoord op aarde, vindt weerklank op aarde. Daar staat de zoon des mensen zelf garant voor. Als dit antwoord lijkt te ontbreken geeft hijzelf dat antwoord. En ja, zelfs onverschillige en onbewogen rechters zullen door dit woord in hem gesproken in beweging komen. Zij zullen recht doen en rechtspreken ondanks zichzelf en ondanks hun onrechtvaardigheid. De menselijke onwil en de menselijke zonde staan Gods rechtsgang niet blijvend in de weg.

Amen
(c) Rens Kopmels