Cursus Christelijke ethiek (4)

Vrijheid

Vrijheid en liefde

Ook Berkhof in zijn Christelijk geloof behandelt deze twee begrippen in hun samenhang. Dat is specifiek christelijk. De vrije mens is de liefhebbende mens en de liefhebbende mens is de vrije mens.
Die innige verbinding van vrijheid en liefde ligt evenwel voor ons gevoel niet zo voor de hand en dat komt vooral omdat wij het woord 'vrijheid' in eerste instantie met 'onafhankelijkheid' associëren. Vrijheid is in onze oren voor alles zelfbeschikking, zelfbepaling, en dat ónafhankelijk van anderen.
In de Griekse cultuur waar dit woord ontstaan is staat het begrip 'vrijheid' in scherpe tegenstelling tot de status van de slaaf. Die laatste is eigendom van iemand anders en kan niet in vrijheid over zichzelf beschikken; niet zelf uitmaken wat hij doet of zijn wil.
Deze betekenis van het woord vrijheid heeft zich doorgezet tot in onze tijd. We kennen en gebruiken dat woord ook nog zo. De mens (of het volk) die zijn lot in eigen handen neemt en die doet wat hij wil -die geldt als vrij. Vrijheid dus als een doen (of althans kunnen doen) wat men wil, onafhankelijk van de druk der omstandigheden of de wil van een ander.
In de Atheense stadscultuur is het begrip 'vrije' praktisch identiek aan het woord 'burger' (politès). De mens is vrij als staatsburger. Het is vooral een politiek begrip. Maar tegelijk toch ook een aanduiding en omschrijving van het echte mens-zijn: de stadsburger is de vrije en daarmee ook de ware mens, en dat opnieuw in tegenstelling tot de slaven die eigenlijk geen burgerrecht als mens hebben en het niet verder brengen dan de status van werkdieren. ('animalia laborantia')
Daarbij is het de wet, de 'nomos', die aan de stadstaat ten grondslag ligt (de constitutie), die de status van burger garandeert en de vrijheid verzekert. Omgekeerd respecteert de vrije mens (of de burger) de (grond)wet en gehoorzaamt hij aan de wetten van de staat. Die vrijheid van de burger is dus geen willekeur of wetteloosheid (anarchie), nee, de vrijheid is niet alleen geworteld in de wet, maar ze actualiseert zich ook in de gehoorzaamheid aan de wetten van de stadstaat.
Ook hier geldt dus: de ware vrijheid luistert naar de wetten! In eerste instantie zijn dat de wetten van de staat, maar allengs in de voortgang van de grieks-romeinse cultuur gaat dat zich verbreden tot de wetten van de 'kosmos'. De burger wordt dan een wereldburger, een 'kosmopoliet' en de vrijheid wordt dan van een politiek begrip tot een algemeen menselijk kernbegrip.
Tot op heden is vrijheid een begrip met een hoog humaan gehalte. De ware mens is de vrije mens. Hij is zichzelf in vrijheid. En de onvrije mens is niet zichzelf; die is (onder)horig aan hem van zichzelf vervreemdende machten.
In de filosofie van de Stoa, die eeuwenlang in de klassieke Oudheid een grote rol speelt, kan ook wie politiek-sociaal gezien een slaaf is vrij zijn als hij inzicht heeft ín en handelt en leeft naar de redelijkheid die aan alle dingen ten grondslag ligt. Wie wijs is en zich niet laat meeslepen door zijn onredelijke hartstochten en laat knechten door de omstandigheden is een vrij mens. Innerlijk vrij, levend in overeenstemming met de natuur waarin alles gebeurt zoals het nu eenmaal gebeuren moet.

Ook in het NT heeft het woord 'vrijheid' een uitgesproken positieve klankkleur, maar er is toch ook een nogal beduidend verschil met de klassieke opvatting van vrijheid. Het belangrijkste verschil is wellicht dat Paulus met name vrijheid opvat en bepaalt niet als ónafhankelijkheid van de ander, maar haar ter sprake brengt en een plaats geeft binnen de afhankelijkheid van mensen van elkaar.
Zo kan ook een slaaf vrij zijn in Christus en is een vrije niet anders vrij dan als 'een slaaf van Christus'. Zo staat het in 1 Cor. 7:22: 'Want de slaaf die in de Here geroepen werd, is een vrijgelatene des Heren; evenzo is hij, die als vrije geroepen werd, een slaaf van Christus.'
Dat is heel paradoxaal (schijnbaar tegenstrijdig) geformuleerd, maar het is kenmerkend voor de bijbelse opvatting van vrijheid dat het gaat om een 'bevrijding tot vrijheid', zoals in de bekende tekst uit Gal. 5:1: 'Opdat wij waarlijk vrij zouden zijn, heeft Christus ons vrijgemaakt. Houdt dus stand en laat u niet wederom een slavenjuk opleggen.'
In de bijbel is de mens pas mens als hij aangesproken of geroepen wordt, geroepen door God-in-Christus. Het Woord van God roept hem ten leven en stelt hem in de vrijheid. De mens is pas echt mens en dan ook vrij als hij leeft in het antwoord op het hem roepende woord. Dus ook in de bijbel is vrijheid gehoorzaamheid, maar niet in de eerste plaats gehoorzaamheid aan de wetten van de staat of van de kosmos, maar gehoorzaamheid aan de roep en het gebod van Christus. Tot vrijheid moet de mens bevrijd worden en hij zal alleen vrij zijn als hij 'blijft bij zijn bevrijder'. Ook als bevrijde leeft hij voor het aangezicht van zijn bevrijder en is hij mens-met-de-mens; de mens die Christus is én de mens die hem in Christus tot een broeder of zuster is geworden. Dus niet onafhankelijk van de ander is de mens vrij en zichzelf, maar juist in de afhankelijkheid van en het aangewezen-zijn op de ander. Dat is een beslissend verschil met de Grieken en in onze tijd met de humanisten van allerlei slag. De (beroemde) autonome mens moet hier wijken voor de heteronome mens, de mens die primair geörienteerd is op de ander. Al gaat het hier dan niet om de 'ander' in het algemeen, maar heel bepaald om de ander, die Christus voor ons is. Ook als we over vrijheid denken mogen we de mens nooit losmaken van Christus en van al diens broeders en zusters. Vanuit het christelijk geloof komt de uitdaging op ons af om het vrije mens-zijn te leven in de context van de medemenselijkheid, als een samen-mens-zijn. Niet als een eenzame kan de mens waarlijk vrij zijn, maar alleen in zijn verbondenheid met ander(en). Als hem die vrijheid gegúnd en geschonken wordt.

Vrijheid als gehoorzaamheid

(Lezen. Rom. 6:15-23)
Vrijheid is in de bijbel altijd gehoorzaamheid, maar wel een heel specifieke gehoorzaamheid. Het sluit b.v. 'burgerlijke ongehoorzaamheid' niet uit. Ook emancipatie uit onderhorigheidsverhoudingen niet. En ook geldt: 'Gij kunt niet God dienen én Mammon' (Mt. 6:24b) Gehoorzaamheid is geen abstracte deugd. We kunnen onmogelijk afzien van degene of datgene waaraan we gehoorzaam zijn.
Ook in Rom. 6 is er sprake van tweeërlei gehoorzaamheid (of dienstbaarheid). Aan de ene kant is er de dienst 'van de zonde tot de dood' en aan de andere kant van de dienst 'van de gehoorzaamheid tot gerechtigheid'. (vs.16)
Nu, die eerste mogelijkheid is ons ontnomen. Dat kán eenvoudig niet meer, als we Jezus als Heer erkennen en belijden. Dat dienen van de zonde is ons verleden. 'Gij waart slaven der zonde, maar nu,vrijgemaakt van de zonde, zijt ge in dienst gekomen van de gerechtigheid.' (vs. 18)
Het spreekt bijbels gesproken volmaakt vanzelf dat de vrijheid van een mens niet kan bestaan in het doen van wat verkeerd is, wat zonde is. Dat staat hem niet vrij, want dat zou een vrijheid zijn die zichzelf onmiddellijk om zeep helpt. Vrijheid die zich terstond verstrikt in de netten van de zondemacht. Want zonde is behalve dat het een daad van de mens is vooral een macht-ten- kwade die de mens op sleeptouw neemt. '...een ieder die de zonde doet, is een slaaf van de zonde.' (Joh.8;34) De weg van de zonde kan men dus niet in vrijheid kiezen, want die weg loopt dood. Deze vrijheid zou de mens in het verderf storten. Dat mag dus geen vrijheid heten. Op die weg komt de mens niet tot zichzelf en niet tot zijn menselijk recht, maar de dienst van God heeft hij 'tot vrucht' zijn 'heiliging' en 'als einde het eeuwige leven' (vs. 22)
Tegenover de trits zonde-slavernij-dood staat bij Paulus de trits genade-vrijheid-leven.
Vrijheid is dus in de bijbelse samenhang in haar kern eigenlijk geen keuze-vrijheid, zoals we met name in de moderne tijd altijd meenden ('Ni Dieu, ni maitre', als één van de leuzen van de moderniteit). Het is althans niet zowel het goede als het kwade kunnen doen. De zonde is géén mogelijkheid die in aanmerking komt. Als (absolute) zelfbeschikking is vrijheid een illusie, waarin de mens zichzelf misleidt, Want die zgn. 'vrije wil' die hij zou hebben is niet zijn originele status. In onze keuzen staan we niet vóór de zonde, maar er reeds midden in. We zijn erin gevangen. Want zonde is eerder een staat dan een daad. Ze is weliswaar geen noodlot dat de mens overkomt, maar zelfgekozen verkeerdheid (en daarom schuld). De mens leeft en handelt a.h.w. onder de overmacht van de boze begeerte, die hij overigens ook zelf voedt; waar hij zichzelf aan verslaaft. Er is een gevangenschap in het kwade, ook al heeft de mens zich dan ook zelf in die gevangenschap begeven.
Uit die gevangenschap of die slavernij moet de mens inclusief zijn wil bevrijd worden om tot zichzelf te komen, om waarlijk vrij te zijn.
Die bevrijding geschiedt door de liefde van God in Jezus Christus. En zó bevrijd leeft de mens dan ook zelf in de liefde, als een liefhebbende. Levend vanuit Gods genade kan en zal hij nu ook zelf niet meer genadeloos en onbarmhartig leven.

Vrijheid van de Wet

Vrijheid is bij Paulus behalve bevrijding uit de slavernij van de zonde tegelijkertijd bevrijding uit de tirannie van het wettische leven, van de wetsbetrachting als de weg tot het heil, tot de bevrijding ('sooteria'). Want in die (strenge) wetsobservantie wil de mens (speciaal de Joodse mens, die Paulus hier op het oog heeft) zich op eigen kracht verwerkelijken; zichzelf realiseren. Buiten de genade van God, zonder de naaste.
Scherp gaat Paulus te keer tegen die wetsbetrachting in de brief aan de Galaten. 'Gij zijt los van Christus, als ge door de wet gerechtigheid verwacht; buiten de genade staat ge.' (Gal. 5:4). Aan de hand van het voorbeeld van de verplichte besnijdenis als heilsnoodzakelijk ook voor christenen-uit- de -heidenen strijdt de apostel tegen de Wet als weg-tot-bevrijding, als de heilsweg. Dat kan en dat hoeft niet meer. 'Laat u niet wederom een slavenjuk opleggen'; en even verder: 'indien ge laat besnijden zal Christus u geen nut doen.' (vs.1 en 2)
De Wet als middel tot zelfverwerkelijking, als weg tot bevrijding wordt door Paulus scherp en duidelijk afgewezen, maar -wat het ingewikkeld maakt- níet de wet als de weg van de bevrijding! De Wet (of de Thora) ontsluit en wijst de wegen der vrijheid! We horen en gehoorzamen Gods geboden als van de dwingelandij van de Wet bevrijde mensen. Vanuit onze bevrijding horen en lezen we de Wet opnieuw. We zijn in het land van de vrijheid niet verstoken van aanwijzingen ons leven nu ook in vrijheid te leven. En dan krijgt de wet een nieuwe functie en betekenis. Als 'regel der dankbaarheid' heeft hier het gereformeerd protestantisme gezegd. Dus als een richtlijn om aan onze dankbaarheid vorm te geven, als een weg om ons niet opnieuw te verstrikken in de netten van het kwade. De Wet (of 'Mozes en de profeten') hebben daarom niet afgedaan, maar ze worden vanuit de gemeente van de in Christus bevrijden opnieuw gelezen, als nieuw gelezen, als beproefde aanwijzingen ten leven.
De kern van dat stuk Gal. 5:1 t/m 6 is het verbonden blijven met Christus als onze bevrijder. Het eerste en voornaamste is het gelóóf in Jezus Christus. Vertrouw op Hem, wie of wat je ook bent. Hij is de Heiland, de Bevrijder, de Redder of hoe we dat woord 'sootèr' ook vertalen. Maar het is geloof 'door liefde werkende'.(vs.6) Daarin wordt de wet niet terzijde geschoven, maar juist vervult. Zoals er ook staat in Rom. 13:8:' ...want wie de ander liefheeft , heeft de wet vervuld.' Ook hier dus de onverbrekelijkheid van vrijheid en gerechtigheid, van evangelie en wet (maar het liefst in die volgorde!), van NT en OT.
Vrijheid en liefdeloosheid verdragen elkaar niet in de bijbelse context. De vrijheid actualiseert zich in de kwetsbare gestalte van de liefde. De liefde (agapè) is de maatstaf van de vrijheid. De vrijheid voegt zich naar de regie van de liefde (zie o.a. 1 Cor.10: 23-33)
We misbruiken het woord vrijheid als dat woord dient als een 'aanleiding voor het vlees', zegt Paulus ook weer in Gal. 5. Je zou dat kunnen omschrijven als het gebruik van vrijheid als een operatiebasis van de zonde, als een vrijbrief het kwade te doen. Dat gaat niet. Dat is geen vrijheid, maar daarin begeven we ons weer onder de heerschappij van de zonde die tot dood en verderf leidt. Vrijheid is geen willekeur, niet een 'maar doen wat ge wenst' (vs.17). Het is geen 'slag in de lucht' of erger een slag in het gelaat van de ander. Het kan niet samengaan met respectloosheid, genadeloosheid, liefdeloosheid, Vrijheid is- paradoxaal gezegd- niet 'de eigen wil doen' of 'de eigen weg gaan', maar juist Gods wil doen en Gods weg gaan. Gods wil als de eigen wil doen. En dat is diametraal verschillend van de eigen wil doen als was het de wil van God!
Vrijheid is een voorschot op de uiteindelijke vrede. Frans Breukelman heeft dat goed tot uitdrukking gebracht, toen hij zei: 'De bevijding is beginnende vrede, de vrede is voltooide bevrijding.' Evenmin als de vrede kan de vrijheid losgemaakt worden van de menselijke gemeenschap. Het is nooit een bekrachtiging van het individualisme als laatste menselijke werkelijkheid. Mens-zin in vrijheid en vrede is altijd samen-mens-zijn.

Vrijheid en de wet

Gods wil als de eigen wil doen. Gods weg als de eigen weg zoeken en gaan. Daar zal het in de levensheiliging om gaan. Dus dat we de wil van God onderkennen -en die omschrijft Paulus in Rom. 12:1 en 2 nader als 'het goede, welgevallige en volkomene'- en daarnaar leven. Onze omgang met de Schriften temidden van onze omgang met de naaste en ons bezig-zijn in de wereld dient vooral dit doel. Wat moeten wij doen? Wie hebben we te zijn? Waar moeten we voor staan? Daarmee is ongetwijfeld een 'vernieuwing van ons denken' gemoeid, zoals de apostel dat op dezelfde plaats zegt. Die vernieuwing zal vooral inhouden dat we de dingen tegen het kritische licht van het Woord houden om zo te onderkennen en te onderscheiden waarop het voor ons in deze tijd en deze situatie aankomt. We zien daarmee de dingen, de wereld, in Christus, zoals we ook omgekeerd Christus nooit mogen losmaken van de dingen, onze medemensen en de wereld. Hij is in onze wereld afgedaald en het Woord is vleesgeworden en heeft onder ons gewoond. Dan mogen we ook hopen en vertrouwen dat we horen en zien wat ons hier en nu geboden is en wat tot onze vrede dient. Dat gebod onderkennend en doende zijn we onszelf in vrijheid en vreugde.
We zeggen het nog een keer: vrijheid is bijbels gesproken nooit een (speel)ruimte veroverd op het gebod van God. Ze mag niet in conflict komen met de van ons gevraagde gerechtigheid. Nooit is het een strook grond terzijde van wat ons als mensen die van God-in-Christus weten geboden is en waar we in die zin ongestoord en naar eigen goeddunken onze gang kunnen gaan, maar het is juist een doen wat God gebiedt en wat tot ons heil strekt.
Omgekeerd moet dan ook gezegd worden dat het gebod van God in zijn binnenste kern niet eisend is, maar juist veroorlovend, bevrijdend. Dat onderscheidt Gods gebod van alle geboden der mensen en van alle wereldse geboden en voorschriften. Barth heeft gezegd dat het gebod de vorm van het evangelie is en het evangelie de inhoud van het gebod. Het is een mogen, een permissie in de vorm van een moeten, van een niet anders kunnen, als begenadige mensen.
Vandaar ook dat we in de brieven en de evangeliën een reeks geboden aantreffen waar we aanvankelijk wat onwennig tegenaan kijken. B.v. 'verheugt u', 'vreest niet', hebt uw naaste lief', 'weest niet bezorgd', alsof de vreugde, de vreesloosheid, de liefde en de onbezorgdheid zich laten gebieden, zich laten opleggen! Maar het gaat er om dat deze dingen ons eerst aangeboden worden en zo óok en dan pas geboden. Of: in het aanbod ligt een aanmoediging. In de gave een opgave daarin ook in te handelen en te wandelen. De imperatief van het gebod ligt ingevouwen in de indicatief van de bevrijding die er gaande is.
'Ge zijt bevrijd.' (luidt de goede boodschap). 'Weest nu ook een vrij mens' , luidt het gebod. Getuig ervan in je dagelijkse en daadwerkelijke bestaan. De mens wordt als vrij en actief subject ingeschakeld in de geschiedenis van het heil, van de bevrijding, die in Christus Jezus is begonnen en die door de Geest wordt voortgezet.
De verlosten mogen zich ook als verlosten gedragen en er ook een beetje als verlosten uitzien.

Lit.
H. Berkhof, Christelijk geloof. Nijkerk 1987 (Zevende druk)
(c) Rens Kopmels