Johannes 18: 1-9 en 19: 17-22

Ons uitgangspunt voor de prediking is dat woord van Jezus waarin hij zegt: 'Indien gij dan mij zoekt, laat (dan) dezen heengaan.' (Joh.18: 8b)
Dit is een koninklijk woord van Jezus, dat hij ook zal waarmaken in zijn levensdaad. Hij betoont zich hier (kun je ook zeggen) 'de goede herder, die zijn leven stelt voor zijn schapen'. Zijn arrestatie betekent een vrije uitweg voor zijn discipelen. Hij gevangen, zij vrij. Het is een eerste teken van zijn vruchtbare offergang.
Jezus' kruisweg, waarin we ons in de weken voor Pasen verdiepen, is immers (we weten het) de weg van óns heil, van onze bevrijding.

Op het eerste gezicht mag het erop lijken dat Jezus het weerloze slachtoffer is van politieke machtswillekeur, godsdienstig fanatisme, van volkshaat ook, maar als we goed toezien met de geopende ogen van de evangelisten dan ontwaren we heel duidelijk dat in de behandeling en mishandeling die Jezus ondergaat, hij ook zelf handelt, ja, dat hij op een verborgen, nauwelijks zichtbare wijze de regisseur is van het drama dat zich hier gaat voltrekken
Dat begint al bij die gevangenname in de hof, waarvan we lazen. Niet als een voortvluchtige wordt Jezus gearresteerd, niet gevangen als een schichtig dier, maar hij treedt naar voren als een vorst, als een fiere, vrije, koninklijke gestalte, zeggende: 'Wie zoekt gij?' En als ze dan antwoorden: 'Jezus de Nazoreeër', zegt hij 'Ik ben het'. Daarop deinzen de soldaten terug en vallen ter aarde, als hadden zij te doen met een koning in zijn macht en majesteit. Jezus heeft de leiding, de teugels in handen bij zijn arrestatie en dat is in al de vernederingen, bespottingen en pijnigingen die hij straks moet ondergaan niet anders. Daarin straalt iets van zijn koningschap. Het is de lijdende knecht des Heren die ook en juist daarin een koning is. Een lam dat tegelijk de herder is. Een geoordeelde die zelf de Rechter is.

Ook als hij voor Pilatus wordt geleid is het niet zo duidelijk wie nu in deze scène de rechter is en wie de beklaagde. Zeker, Jezus staat voor Pilatus als voor zijn rechter, maar als we even met de ogen van de evangelist door de oppervlakte heenkijken staat Pilatus óók voor Jezus. Pilatus, het gerechtsgebouw in- en uitlopend, ook in en uitpratend als de eerste de beste verdachte, valt door de mand als een hoogst onbetrouwbare rechtsdienaar, een kronkelige en laffe figuur, bepaald niet ongevoelig voor dreigementen en chantage. 'Indien ge deze loslaat, zijt ge geen vriend van de keizer'.
Pilatus wringt zich in alle mogelijke bochten en zijn optreden is in hoge mate onthullend voor het leugenachtige van veel wereldse rechtspraak. Daar tegenover staat Jezus rechtop, als een vrij mens, als een zwijgende getuige van de waarheid. Jezus een vrij mens, de stadhouder van de keizer een gemanipuleerde, die niet doet wat hij zegt en die niet handelt vanuit zijn overtuiging dat Jezus onschuldig is.
De lijdende Jezus is dus niet alleen maar het lijdend voorwerp van willekeur en wreedheid, maar juist in het ondergáan daarvan is hij op een verborgen wijze ook zelf werkzaam, actief. Een koning die heerst over de dingen en de mensen door er tussen af te dalen, door de dingen te ondergáan, door zich onder de last van het menselijk lot en de menselijke schuld te bukken en te buigen als een knecht. Dat is messiaans koningschap en dat verschilt nogal van het koningschap of het leiderschap zoals wij dat kennen in onze wereld.

Niettemin hebben ook wij zelf moeite met dat vreemde koningschap van Jezus, met zijn weg in den vreemde, tussen de zondaars en de misdadigers. Het is ook ons ergerlijk, aanstotelijk, net zoals het dat voor de Joden is. Deze koning aan het kruis, aan het schandhout, als een misdadiger tussen de misdadigers. Dat is ons niet minder een dwaasheid, een ongerijmdheid dan voor de Grieken, die er schouderophalend aan voorbij gaan.
Maar de evangelist is er bijzonder veel aan gelegen om dat koninklijke van Jezus, ook, ja juist ook in zijn vernedering te laten oplichten. Voortdurend valt met name in het evangelie van Johannes dat woord 'koning' met betrekking tot Jezus. Zeker, vooral spottend, grof spottend zelfs uit de mond van de Romeinse soldaten na de geseling: 'Gegroet, gij koning der Joden en ze gaven hem slagen in het gelaat'. Men maakt zich op een uiterst boosaardige wijze vrolijk ten koste van Jezus door hem te kleden in een purperen mantel en een kroon van dorens op zijn hoofd te drukken. En even later laat Pilatus een opschrift maken en boven het kruis aanbrengen met de woorden: 'Jezus, de Nazoreeër, de Koning der Joden'. Het is natuurlijk spottend bedoeld en met het duidelijke oogmerk de Joden te sarren, te ergeren. Maar ondertussen staat het er toch maar, zwart op wit en in drie talen, in het Hebreeuws, het Latijn en het Grieks, zodat de hele wereld het kan lezen.
Ja, het is spot, venijnige, gemene spot, maar deze spot staat in dienst van de waarheid, want al die spotters en smaders kunnen niet anders doen - laat de evangelist ons zien en horen - dan in hun spotten en smaden precies de waarheid spreken. En zo worden ze, ondanks zichzelf, in weerwil van hun boze bedoelingen, getuigen van de waarheid. Pilatus wordt ongewild en zonder dat hij dat beoogt een dienaar van het Woord der waarheid. Daar zorgt de Geest voor. Onder het regiment van deze Gekruisigde spreekt in de bespotting van de mensen de waarheid zich uit. Ja, Johannes sprak eerder in zijn evangelie over de kruisiging van Jezus als over diens verhoging en over zijn vernederende dood aan de schandpaal als over zijn verheerlijking. De verhoging aan het kruis betekent letterlijk en figuurlijk dat iedereen, dat de hele wereld naar hem moet ópzien als naar een koning. Dat is het goddelijk beleid in dit drama van Jezus' lijden. 'Dit dwaze van God', zal Paulus zeggen, 'is wijzer dan de mensen en dit zwakke van God is sterker dan de mensen'.

De Koning is in de Schrift de Herder die zijn leven inzet voor zijn schapen, die het verlorene opzoekt en thuis brengt, die het lijden niet uit de weg gaat, maar dat op zich neemt. Zo en niet anders is hij koning. Jezus is Heer in de gestalte van een dienstknecht. We kunnen ook zeggen: hij is de ware mens doordat hij mens is tussen, ónder en vóor de mensen. Hij leeft niet voor zichzelf, hij zoekt niet zijn eigen eer. Hij is vrij in zijn dienstbaarheid, verheven in zijn nederigheid, koninklijk in zijn trouw aan het mensenleven. Daarin is Jezus ook de Rechter over óns mens-zijn. Wij worden door hem geoordeeld in onze hooghartigheid, waarin we ons verheffen boven onze medemensen, ons gebrek aan dienstvaardigheid, onze trouweloosheid en genadeloosheid, maar - o wonder! - in dat alles worden we niet afgeschreven of uitgerangeerd. Integendeel: we zijn als zodanigen gevonden op zijn weg en we worden door Hem meegevoerd, ja, aan hem gelijkvormig gemaakt, ook zelf opgericht tot vrije, koninklijke mensen naar zijn beeld en gelijkenis, bevrijd tot waarachtigheid en vrijmoedigheid. Ja, als de zondaars, die we zijn en blijven, worden we in Christus tot rechtvaardigen, geschikt gemaakt voor zijn Koninkrijk

Tot die waarachtigheid van het mens-zijn zal het nu ook behoren dat we het leed en de narigheid van het leven niet uit de weg gaan. Nee, we zoeken het ook niet op. Dat wordt niet van ons gevraagd. Dat hoeft niet. Maar we moeten het ook niet altijd willen weghouden uit ons bestaan, er ons niet voor toesluiten; niet alle pijn en moeite ontlopen. Dat kan niet en dat hoeft ook niet. Mens-zijn in het spoor van Christus Jezus zal betekenen dat we het lijden en het ongeluk, de pijn en het verdriet toelaten in ons leven en dat niet altijd maar weer proberen te ontwijken en te ontlopen. En het wonder is dat we in dat óp ons nemen van de narigheid en de pijn, dat onder ogen zien en erkennen van onze zonde en onze schuld niet bezwijken; niet ónder gaan (zoals we altijd vrezen), maar juist opgericht worden tot waarachtige menselijkheid.

Laten we elkaar hier niet misverstaan! Het gaat niet aan dat we het lijden zouden aanprijzen als de weg naar de menselijkheid. Verdriet en ongeluk, tegenslag en teleurstelling, het onder ogen zien van het onrecht en de verschrikkingen in de wereldgeschiedenis hebben op zichzelf geen louterend effect. De kans is zelfs groot dat al dat aanschouwde onrecht ons onverschillig, ongelovig en hardvochtig maakt, zoals ook lijden en tegenslag in ons eigen leven ons kunnen verbitteren, ondankbaar maken, wraakzuchtig.
We weten het ook wel en we zien het ook voor onze ogen gebeuren: mensen kunnen het lijden soms nauwelijks aan. Ze gaan erin stuk, er onderdoor.. Daarom ligt het zo voor de hand dat we het lijden uit de weg gaan, want we zijn doodsbang dat we in het lijden ómkomen, in de ellende verloren gaan. Tenzij we in de kracht van de Geest erin bewáárd worden, ook al wordt ons dan weinig of niets bespaard.
Nu, we mogen horen en geloven dat op de lijdensweg van Christus ons heil, onze redding in Hem bewerkt en gewaarborgd is en daarom is het niet nodig dat we ons verre houden van het leed en de ellende die er op ons pad komen. Daarom hoeven we de menselijke narigheden niet te ontwijken of ervoor op de vlucht te slaan; er ons niet krampachtig tegen te verweren en verzetten. We zoeken die weliswaar niet op, maar we gaan die ook niet, koste wat koste, uit de weg. In Christus mogen we ons bevrijd weten van de angst ons leven te verliezen in de ellende van het leven en de wereld, zelfs niet in de dood. Dat heeft natuurlijk niets stoers of flinks, want we blijven en zijn kleine, bange, laffe mensen, maar daar bovenuit, in ons geloof in Christus, durven we dat te erkennen en onder ogen te zien en dan komt het ook tot moedige, eerlijke woorden en daden.

We mogen als gemeente op de weg van het kruis horen en weten van Pasen, van de overwinning van onze Heer en leidsman over duisternis en dood tegen de schijn van het wereldgebeuren in. En in Hem zijn we dan ook zelf 'meer dan overwinnaars', die mogen horen en weten, geloven en vertrouwen dat we in de ellende niet kopje-onder gaan, dat we in de erkenning van onze schuld en het opnemen van onze verantwoordelijkheden niet zullen bezwijken, ja, dat we in de dood die ons overkomt, straks zal overkomen, zeker en vast, nochtans zijn bewaard, gekend en geborgen.
Zo is het kruis van Christus ons een bron van kracht, een bron van leven. Deze Koning maakt ons tot koninklijke mensen. We mogen dan ook nooit uit het oog verliezen dat dit lijden van Jezus zich afspeelt in het licht van Pasen en vervolgens dan ook niet dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid die over ons en onze wereld geopenbaard zal worden.

AMEN
(c) Rens Kopmels