Lucas 2: 1-20

Kerstmis

Geen christelijk feest staat zo op de tocht, op de koude tocht van het wereldgebeuren als Kerstmis. Dat komt - in Lucas 2 - door die keizer Augustus en dat bevel dat van hem uitgaat dat 'de héle wereld (met minder doet hij het niet!) ingeschreven moet worden'.
Zo beweegt deze keizer Augustus de wereld, tot in de verste uithoeken: Syrië, Galiléa, Nazareth. Hij maakt geschiedenis en schrijft geschiedenis. En je hebt maar te gaan, ongeacht je particuliere omstandigheden. Maria moet een kind baren, maar dan kan in het keizerlijke dekreet natuurlijk geen rekening mee gehouden worden. Jozef en Maria moeten maar zien waar ze een goed heenkomen vinden, een onderkomen waar het kind geboren kan worden.
Zo wordt Jezus dan geboren in een koude, onverschillige, ongastvrije wereld. Een lieflijk en aandoenlijk verhaal is het Kerstverhaal daardoor bepaald niet. Onmiddellijk, vanaf zijn geboorte, krijgen we in Jezus te doen met de noden en narigheden van de wereld, met armoede en dwang, met mensen 'voor wie er geen plaats is in de herberg'; de herberg van onze wereld, onze samenleving: de overtolligen, de overbodigen, de veel-te-velen.

Maar toch is er met Kerst geen reden tot het aanheffen van treurzangen of klaagliederen. Het tegendeel is het geval: ons wordt - vanuit de hoge - een lied van hoop en verlangen op de lippen gelegd: Psalm 98 lazen en zongen we 'Zingt de Here een nieuw lied / want Hij heeft wonderen gedaan/zijn rechterhand en zijn heilige arm gaf hem zege; / de Here heeft zijn heil bekend gemaakt, / zijn gerechtigheid geopenbaard voor de ogen der volken;' en de hemelse heermacht zingt in de Kerstnacht: 'Ere zij God in de hoge en op aarde vrede in mensen van (Gods) welbehagen.'
Want Jezus' komen tot ons en in onze wereld betekent een kéér in het lot der armen en een bevrijding, een uittocht uit het machtsgebied van de Caesars en de Pharao's van deze wereld.

Altijd vind ik het weer prachtig hoe de evangelist Lucas in zijn vertelling van Jezus' geboorte die keizer ten tonele voert, zodat het, in die eerste verzen met dat tot viermaal toe herhaalde 'inschrijven', álles Augustus is wat de klok slaat, om hem vervolgens binnen de kortste keren geruisloos af te voeren. Even mag de machtige keizer met zijn machtswoord de wereld bewegen, maar dan laat Lucas ons fijntjes en niet zonder verholen spot zien hoe dat wereldbewegende en wereldschokkende begin ondergeschikt wordt gemaakt aan het verhaal dat Lucas ons wil vertellen en waarvan Jezus de onbetwiste hoofdpersoon is.
Al na vijf verzen komt Augustus in het stuk niet meer voor en zijn naam zal verder niet meer genoemd worden: niet meer in het evangelie van Lucas, zelfs nergens meer in het hele NT. Want 'augustus', ‘verheven’ (betekent die naam) zal van nu af aan alleen Jezus zijn en allen wier lot hij zich heeft aangetrokken, wier schuld hij op zich heeft genomen. Hier wordt, zoals het heet in de lofzang van Maria, 'de machtige van zijn troon gestoten en de nederige verhoogd, (verheven).'
Want verheven, van hoge geboorte is het kind in de kribbe. Aan hem zal alle macht gegeven worden in hemel en op aarde. Dat is het onwaarschijnlijke, het ongelofelijke van het Kerstevangelie. Want wat vermag dit toonbeeld van zwakheid en weerloosheid, dat dit kind is, in een wereld van bruut geweld, van harde economische wetten en onverbiddelijke politieke besluiten?
Zeker, we moeten ons niet blindstaren op dit kind op zichzelf. Want dit kind is de REDDER, CHRISTUS, DE HEER, de zoon van David, geboren in de stad van David, zoals de engel ons dat boodschapt. Het Kerstverhaal wijst onmiddellijk vooruit. Van het kind naar de man. Van de kribbe naar het kruis. Ja, van deze kleine geboorte - om zo te zeggen - naar de grote geboorte van Pasen, de uittocht uit het doodsland Egypte, de opstanding der doden.
Om het eens een beetje gek te zeggen: dit kind Jezus is eigenlijk nooit een kind geweest. Het is onmiddellijk vanaf zijn geboorte de Zoon van David voor wie 'Herodes beeft' en die keizerlijke bevelen en beschikkingen opneemt in zijn beleid, gebruikt in zijn dienst.
Dit kind is een koningskind en het oefent heerschappij uit vanuit zijn kribbe - en het gevaar van veel van kerstvieringen is misschien dat we daar weinig of geen oog en al helemaal geen oren naar hebben. Je krijgt soms de indruk dat we dit kind vooral klein, teer, dierbaar willen houden - en daarmee ongevaarlijk, zonder betekenis voor ons verdere leven. Maar we kunnen dit kind toch niet aanbidden en vereren om ons van de mens, van de Here Jezus verre te houden, om onze oren te sluiten voor het Woord van God dat in hem tot ons gesproken is. Want dit kind, zo klein als het is, spréékt en het neemt ons in zijn dienst. Verre van alle dierbaarheden en zoetelijkheden van veel van onze kerstvieringen worden we op dat feest aangegord tot de goede strijd, tot een hoopvol waken en wachten in de nacht van de wereld. Want in hem gloort de dageraad van een nieuwe morgen, een nieuw tijdperk waarin de macht van de tirannieën gebroken wordt.

Toch is het heel zinrijk dat Lucas ons het komen van de Messias verhaalt als de geboorte van een weerloos kind, tussen ons mensen, op de aarde onder de hemel. Want deze mens, kun je zeggen, is óok altijd een kind geweest; deze Heer is altijd een knecht, een dienaar geweest, die zich nooit als een heerschap opgeworpen of gedragen heeft. Hij heeft geleefd in Gods waarheid en van Gods genade en zo was en is hij zelf 'vol van genade en waarheid', om met de evangelist Johannes te spreken. Hij hoort naar Gods Woord en legt het uit met de daad van zijn bestaan en zo horende en gehoorzamende spreekt, ja is hij het Woord van God tot ons en onze wereld gesproken. Als kind is hij koning, als toegewijde knecht Heer, als God en de naaste liefhebbende is hij de vrije, verhoogde, verheerlijkte mens. De koninklijke mens.
Mens-zijn op zijn spoor, in zijn dienst, onder zijn geestesadem zal dan ook betekenen: als een kind, als een knecht durven leven. Ontvankelijk, toegewijd, trouwhartig, liefhebbend en lef hebbend. Geen grootspraak, geen krachtpatserij, geen bazigheid. Want dat zijn dingen die de mens in onmenselijkheid ten onder houden, aan het oog onttrekken.
In Jezus is ons de waarachtige mens verschenen, beeld van de waarachtige God en in hem en met hem komen ook wij aan het licht, staan we op uit het duister van een verdwaasd en verloren lopend bestaan en over zijn komst en verschijning verheugen zich hemel en aarde en zijn ze van zijn heerlijkheid vol.
Want aan deze mens, ons ten goede, ons tot heil, is de toekomst en niet aan de macht en het geweld van Augustus, niet aan de machten en grootmachten van deze wereld.

Dát mogen we met Kerstmis vieren en geloven. Onze hoop staat gericht op dit Kind en op wat dit Kind aan grote en sterke belofte bevat.
Want dit Kind is 'de zonne der gerechtigheid'over ons en onze wereld opgegaan en deze zon doet de wereld schitteren en het gelaat van de mens opklaren.
'Zie, ik verkondig u grote vreugde, die heel het volk ten deel zal vallen'. Dat is de boodschap van de engel, de blijmare van kerstmis.

Deze vreugde vanwege de kracht en de heerlijkheid van de ons geboren koning, van deze zon over ons en onze wereld opgegaan, mogen we elkaar op Kerstmis toewensen en toebidden in een vaak zo hopeloos lijkende wereld en in een soms zo moeilijk en moeitevol leven. Want deze vreugde van kerst is kracht en goede moed om al de ons toegemeten dagen onder de hemel te leven. Dit kleine Paasfeest, dat Kerstmis is, dráagt al onze dagen, de goede dagen en de boze dagen. Totdat hij komt en hij 'zijn gerechtigheid zal openbaren voor de ogen der volken', kómt in macht en heerlijkheid. In dat grootse en bemoedigende perspectief mogen we ons leven leven.

AMEN
(c) Rens Kopmels