Enkele thesen over kerk en islam

De discussie over kerk en islam (ook in ons blad gevoerd; de verschillende stemmen klinken in het onderstaande door) deden bij mij de behoefte ontstaan in enkele korte stellingen zonder uitvoerige argumentatie een duidelijk standpunt te bepalen. Het is geen laatste woord, wel een bondige poging tot heldere positiebepaling vanuit het geloof van de kerk.
(R.K.)

1. In het belijden van de ene Naam haar onder de hemel gegeven is de kerk kerk. Deze unieke Naam verdraagt geen verwisseling met enige andere naam, hetzij in de hemel, hetzij op de aarde. ‘Geen andere goden zult gij voor mijn aangezicht hebben’. De god van de moslims en de Koran mag zich niet schuiven tussen het Israël en de gemeente toegewende aangezicht en henzelf.
Daarom dienen interreligieuze samenkomsten met een liturgisch karakter, waarin niet duidelijk is in wiens naam men samenkomt, door de kerk in alle helderheid afgewezen te worden.

2. De kerk leest en hoort de haar toevertrouwde Schriften als een haarzelf, alle religie en alle religiositeit kritiserend Woord. De op zichzelf onmiskenbare verwantschap tussen christendom en islam moet dan ook gekwalificeerd worden als een verwantschap met een negatief voorteken. Alle dwalingen en zonden van de islam zijn ook het christendom als religie niet ver en vreemd; (al moet men oog hebben voor de theologische en ook fenomenologische verschillen in de schijnbare overeenkomsten).
De kerk mag en moet daarom weten van het gevaar en de dehumaniserende gevolgen van een religie of religiositeit die leeft uit eigen ongebroken kracht en overtuiging en zichzelf niet gesteld weet in het kritische licht van Gods openbaring.
Daarom zal zij terughoudend zijn ten aanzien van haar vermeende bijdrage in de multi-religieuze of multi-culturele samenleving, daar zij weet heeft van de twijfelachtige waarde en betekenis van elke religie. Religie welke stoelt op een eigen wortel moet –niet anders en niet minder dan de paulinische ‘werkgerechtigheid’- ‘vlees’ heten en is als zodanig ‘vijandschap tegen God’ (Rom. 8:7).

3. Niettemin vormt de tegenwoordigheid van de moslims in onze samenleving en cultuur voor kerk en christenen een onontkoombare uitdaging die om antwoord vraagt. De ander, als vreemdeling in ons midden en als naaste ons toegevoegd, betekent een kritische grens van onze in haar vanzelfsprekendheid vaak zo respectloze en hoogmoedige cultuur.
Wij kunnen en moeten aan deze ons tegenover gestelde naaste en vreemdeling ook genezen van deze ‘fraglose’ vanzelfsprekendheid en ons ten koste van de ander zich handhavende en doorzettende gelijk.
De ander doet ons heilzaam ver-anderen, indien we hem erkennen en eerbiedigen in zijn vreemdheid en anders-zijn, indien we oor, oog en hart voor hem hebben. Het christelijk en humane gehalte van onze samenleving bestaat in dit horen, zien en bijstaan van de ander in diens anders-zijn. Respect voor diens godsdienst sluit dat zeker in, al betekent dat geen opheffing van afstand en verschil. Met een naar onverschilligheid tenderende nivellering (of nivellerings-ideologie) is de cultuur, als de kunst van het samenleven-in-vrede met elkaar ongelijken, niet gediend.

4. Bij de erkenning en broederlijke begroeting van de moslims in ons midden kan en moet het ook komen tot een krachtige confrontatie en een scherp gesprek over wat in onze samenleving voor christenen en humanisten tot nader order en vooralsnog van onopgeefbare waarde is. (Al dient men zich geen illusies te maken over de bereidheid tot ontmoeting en gesprek bij geradicaliseerde moslim-groeperingen).
Hierbij valt te denken aan de scheiding van kerk en staat, de ontoelaatbaarheid van het antisemitisme, de acceptatie van de homosexualiteit, de gelijkwaardige positie van de vrouw ten opzichte van de man, het verbod op vrouwen-besnijdenis, (wellicht het rituele slachten van dieren), de vrijheid van godsdienst en het recht van het vrije woord.
Schending van deze waarden en ondermijning van de rechtsstaat, hetzij door allochtonen, hetzij door autochtonen kan eenvoudig niet getolereerd worden. Politiek en samenleving mogen van kerken en christenen in deze dingen op royale, kritische steun rekenen. Ofschoon wetend van de (diepe) schaduwzijden van de verlichte en geseculariseerde cultuur heeft de kerk vanuit het geloof in Christus als het licht der wereld en de komende Rechter reden tot kritische congenialiteit met de Verlichting en zal zij essentiële waarden van de Verlichting van harte beamen en ondersteunen.

Uit; In de Waagschaal. Nieuwe Jaargang 34. Nr.4 (19 maart 2005)
(c) Rens Kopmels