Theologietje na de boekenweek

Rond en tijdens de boekenweek is er vrijmoedig over God gesproken. Er blijken nog veel mensen te zijn die 'aan God doen', naar de uitdrukking van Kuitert. Ook diens 'God als aanspreekpunt in het heelal' zal bij menigeen herkenning oproepen. Het verbaast ons daarbij niet dat veel godsgeloof aan het christendom ontleend is. Het toont er verwantschap mee en staat er open voor, zoals het vaak ook open staat voor andere religies. De vraag is dan op zijn plaats - althans die zou ik willen stellen - of dit geloof in God in Christus zijn beslissende criterium heeft. Dat valt te betwijfelen en pijnlijk en verwarrend genoeg geldt dat niet minder voor heel wat geloof bunnen de kerken.
Wat ik gemist heb in de vele uitlatingen tijdens de boekenweek in ons toch zo calvinistische land is een goed gereformeerd geluid en ook dat Karl Barth de grootste en belangrijkste theoloog van de 20-ste eeuw heet te zijn klonk niet erg duidelijk door.
'Wie is uw God?' werd gevraagd aan een aantal bezoekers van het Boekenbal. Antwoord in vijf à tien seconden. De geheide atheïsten hadden het nog het gemakkelijkst: 'niets en niemand' en wegwezen. De rest van Nederlands culturele elite vermocht mij althans niet te imponeren met hun antwoorden. Die varieerden van banaal tot vaag-diepzinnig. De loffelijke uitzondering was de onverslijtbare en altijd ontwapenende Majoor Bosschardt van het Leger des Heils. Zij antwoordde op de haar gestelde vraag: 'de Vader van Jezus Christus en de Schepper van hemel en aarde'. Temidden van de vaagheden en banaliteiten een verademing en Karl Barth had het haar niet kunnen verbeteren. Misschien had hij het woordje 'en' weggelaten, maar prachtig deze volgorde! Zo leer je dat op een goede catechisatie. De majoor had het niet zelf bedacht, maar het van anderen gehoord. Daar hoeven we ons niet voor te schamen.

Stel het onwaarschijnlijke, vroeg ik me af, dat jij op het Boekenbal was uitgenodigd en geen goed excuus had om voor die invitatie te bedanken, wat zou jij dan op die vraag geantwoord hebben? Had ik durven volstaan met de klare eenvoud van Majoor Bosschardt? Kun je daar als een beetje theoloog of godsdienstfilosoof mee aankomen? Misschien had ik me aangesloten bij de atheïsten en ook geantwoord: 'niets of niemand'. Daar dan wel aan toevoegend: 'ik ben christen'. Die noemen toch niets of niemand God evenmin als de Joden.
Dat had gekund, maar ik had ook kunnen zeggen: 'Mijn God is ook de God van de ander(en)'. Ruth, de Moabietische, mag ons tot voorbeeld zijn. Die zegt tot Naomi: 'Uw volk is mijn volk en uw God is mijn God' (1: 17). De inlijving in het volk van God (Israël, de kerk) gaat zelfs vooraf aan het geloof in God. In ieder geval krijgt wie in God gelooft zijn volk erbij. De ander. De naaste. Onontkoombaar. Dat is vreemd aan het redebeleid van de religie, maar het is essentieel voor het geloof in christelijke zin. Onze God is die van Israël, die van de Messias Jezus. Dat zijn geen bijkomstige namen. Ik kan het niet anders zien.

Hoe is dat met Karl Barth? Nu, Barth is voorbijgegaan aan al dat (religieuze) zoeken van God en aan alle diepzinnige godspeculaties en is uitgegaan van de naam Jezus Christus. Haast plompverloren zet hij deze naam in het midden. Dat is ingrijpend en revolutionair. Hét theologische evenement van de 20-ste eeuw. Barth verstaat Jezus niet vanuit 'God', alsof we al zo'n beetje zouden weten wie God is buiten Christus Jezus, maar hij verstaat God vanuit deze ons gegeven naam. Daarmee snijdt hij elk 'arianisme', dat in Jezus niet God of de Zoon van God kan zien en waarvan het gonst in kerk en theologie, de pas af. De vraag kan dan opkomen of we dan nog theologie kunnen bedrijven. Het antwoord zal moet zijn: geen theologie los van de christologie, maar alleen als messiaanse theologie. Die zal noodzakelijk kritisch zijn - en hier en daar polemisch - ten opzichte van alle godsopvattingen die er de ronde doen. Alle eigenschappen en kwalificaties van God ons in de traditie overgeleverd heeft Barth verstaan vanuit de gestalte van de Messias. Zij gaan door de enge poort van de christologie. Dat gebeurt consequent. Bij God als Schepper, als Rechter, als Verlosser. Bij Gods almacht en Gods vrijheid. Het lijkt soms een vergeten hoofdstuk van de 20-ste eeuwse theologie.

Dan het goed gereformeerde geluid. Daar had het Tweede Kamer-lid van de RPF Leen van Dijke, aanwezig in die TV-uitzending, voor kunnen zorgen. Van Dijke ergerde zich aan de frivoliteit waarmee op het Boekenbal met 'God' werd omgegaan. Ik weet niet of ik er plezier of stichting aan zou hebben beleefd, maar onze godsvoorstellingen waarmee ludiek werd omgesprongen en een weinig de spot gedreven raken toch Gód niet? Verwijzen ze niet naar onze zelfgemaakte goden en afgoden? En daar is enige spotlust wellicht niet misplaatst.
Eén argument van Van Dijke maakte evenwel indruk op me. Hij sprak over mensen die 'niet enkele dagen, maar hun hele leven God dienen'. Die zijn er. Dat geloof ik ook. Van Dijke sprak daarbij niet over zichzelf. Dat was het mooie en sterke. Er zijn mensen, ànderen, die God dienen. Elke dag. Van het geloof en de dienst van die anderen moet de wereld het hebben. Ik zelf trouwens ook, want ik dool en dwaal meer in het leven dan dat ik God en de naaste dagelijks dien. Plaatsvervangend doen zij het voor mij. Dat mag ik geloven en soms wil dat ook nog wel eens enige dankbaarheid en een stukje dienstwerk in mij losmaken. Want ik wil toch niet in hoogmoed en traagheid achterblijven?
Misschien is het zo goed gereformeerd gedacht. Of niet?

(mei 1997, licht gecorrigeerd)
(c) Rens Kopmels