The Marriage Imagery

Aart van den Dool komt met een reactie op mijn artikelen over 'seksualiteit' in de nrs 3, 4 en 5, waartoe hij ook de initiator was. In briefvorm antwoord ik vervolgens ook weer op hem. Of het nog een vervolg krijgt hangt ook van de lezers af. (Rens Kopmels).

Beste Rens,

Na mijn inzet in het IdW-orkest heb je een geweldige solo geblazen. Ik neem aan dat het hele IdW-gehoor er plat van ligt. Nu is het mijn beurt weer er iets passends op te laten volgen. Jij zegt: 'Wat in kerk, cultuur en theologie ontbreekt, is een dragend en werkzaam perspectief waarin ook ons seksuele bestaan gesteld is.' (IdW 3, blz.8) En ook maak je duidelijk dat we nergens komen als we van de natuur uitgaan, maar dat 'omgekeerd [...] dat schepselmatige, waarvan we horen en wat we mogen geloven', nl. uit het woord van de bijbel, wel perspectieven biedt. (II, begin) Daarom wil ik het hebben over een hardnekkige omkering, waaraan de theologie en de kerk lijden, als het over de materie in kwestie gaat.
In het Oude Testament vinden we een doorbraak van het inzicht hoe we over de liefde tussen man en vrouw moeten denken bij de profeet Hosea. In navolging van de God van Israel werft hij zich een bruid: 'Ga heen, neem u een vrouw [m]'. En het perspectief is dan: ' Je zult me noemen: mijn man en niet meer: mijn Baäl.'. 'Te dien dage zal ik voor hen een verbond sluiten met het gedierte des velds [...] boog en zwaard en oorlogstuig in het land verbreken [...] Ik zal je mij tot bruid werven voor eeuwig.'
Hoe hebben de theologie en de kerk dit nu altijd opgevat? Ja, zeggen zij, het gaat hier over de verhouding van God tot Israel. Wat Hosea hier zegt, is beeldspraak. Hij neemt 'het huwelijk' als beeld om die verhouding duidelijk te maken. Dat huwelijk is maar een soort krijttekeningetje, dat de grote schoolmeester God op het bord tekent. Heeft iedereen hem begrepen, dan kan het tekeningetje uitgeveegd worden. Als Hosea zegt: 'Ik zal je mij tot bruid werven voor eeuwig', dan zegt God dat tot zijn volk. Dat huwelijk kan natuurlijk nooit eeuwig zijn. Zo denkt men en zo poetst men met de meegebrachte, aloude, kerkelijke voorstellingen Hosea’s verkondiging weg.
Maar dit is natuurlijk een vreselijke omkering, het gevolg van vreselijke onnadenkendheid. Wat is voor ons 'het huwelijk'? Ja, dat huwelijk, dat in de reformatie norm is geworden: monniken, trouw maar, zelfs met een non! Als je je maar netjes aan de regels houdt, kun je zo best preken en de sacramenten bedienen.
Maar wat was voor Hosea 'het huwelijk'? Hosea leefde in de tijd van de koningen van Israel en Juda. En die koningen hadden een harem. Salomo was zelfs zo’n geweldige vent dat hij 1000 vrouwen had. En die koningen gingen met hun harem in ballingschap. (II Koningen 24:15)
Tegen die koningen heeft Hosea het nu net. Zoals zij doen is het helemaal fout: dat is het leven van de Baäls, de baasjes, die vele vrouwen verslinden. Maar dat moet anders: zoals de God van Israel alleen Israel liefheeft, moet Hosea alleen zijn ware liefde liefhebben en niets anders.
We zien dan ook dat na de ballingschap Israel zo monogaam is geworden als geen heiden zich dat kan voorstellen. Ook het beeld van de koning, Salomo, verandert mee. Lees hoe monogaam de Spreuken van Salomo zijn. En later de Wijsheid van Salomo. Lees Judit, die joodse heldin, voorbeeld voor alle Joden: 'In haar tijd was ze in het hele land beroemd. Velen begeerden haar, maar ze hertrouwde haar hele leven niet, nadat haar man Manasse gestorven was en tot zijn voorvaderen was verzameld.' (Judit 16:21,22)
En dit vinden we dan weer terug in het Nieuwe Testament bij de profetes Hanna in Lucas 2. Het latere Jodendom had heel andere opvattingen over 'het huwelijk' dan ervoor.

Wat doet de kerk dus als ze de gebeurtenissen bij Hosea opvat als beeldspraak? Ze stelt haar eigen beeld, dat ze heeft van 'het huwelijk', zichzelf dus, als norm en laat God die norm zegenen. Ja, dat is precies wat alle heidenen ook doen.
Het moet natuurlijk precies omgekeerd: Zoals de God van Israel zijn lief Israel voor eeuwig liefheeft, zo moeten wij elkaar liefhebben en ook ons eigen liefje. Tja, dat levert wel wat problemen op, maar dat is het uitgangspunt, gesteld door Hosea, gesteld door de God van Israel.

Waar ik deze verhouding goed beschreven vond, was in het proefschrift van Richtsje Abma 'Bonds of love: methodic studies of prophetic texts with marriage imagery.' In haar uitleg van Hosea zegt ze: ' [...] de verbondsrelatie tussen Jahwe en Israel. Deze relatie is karakteristiek één-op-één en exclusief. Het is een speciale relatie die Jahwe verheft boven het niveau van de andere goden, en Israel boven het niveau van onderdompeling in de dingen van alledag. Het brengt mee dat Israel en Jahwe zijn verbonden in een uniek partnerschap dat wederzijdse loyaliteit vereist. Alleen in het licht van deze verbondsrelatie kunnen Israels neigingen tot andere goden dan Jahwe gelabeld worden als "hoererij"'. (blz. 137, vertaald)
Ik vind dit een prachtig proefschrift als het op verklaring van Hebreeuws aankomt. Omdat zij echter blijft hangen aan die 'marriage imagery', die beeldspraak van 'het huwelijk', geheel niet verklaart, blijft die verhouding van Jahwe tot Israel ook in de lucht hangen en wordt niet duidelijk wat er voor consequenties aan Hosea’s woorden vastzitten.
Ja, als je vanuit je eigen beeld van 'het huwelijk' in de wereld gaat rondkijken, dan zie je ook niets anders dan dit beeld!
Hoe Israel deze draai in opvatting van 'het huwelijk' maakt, zien we bijvoorbeeld in de volgende teksten uit het Hooglied.
Salomo zit in zijn harem en overziet al zijn liefjes. Dan zegt hij:

'Schoon ben je, mijn liefste, als Tirsa,
Liefelijk als Jeruzalem, geducht als krijgsscharen met banieren.
Wend je ogen van mij af, want in verwarring brengen zij mij;
Je haar is als een kudde geiten, die neergolven van Gilead.
Je tanden zij als een kudde ooien, die opkomen uit het wed,
Alle met tweelingen, en zonder jongen is er geen.
Als een gespleten granaatappel zijn je slapen, door je sluier heen.
Zestig koninginnen zijn er,
Tachtig bijvrouwen , en jonkvrouwen zonder tal.
Maar enig is zij, mijn duif, mijn volmaakte.'

Kijk, Salomo kan kiezen wat hij wil, toch is er maar één enig, zijn duif, zijn volmaakte.
Is het dan zo gek als een andere stem in het Hooglied zegt:

'Salomo bezat een wijngaard, te Baäl-Hamon.
Hij gaf die wijngaard aan bewakers,
Ieder geeft voor de vrucht daarvan duizend zilverlingen.
Mijn wijngaard, de mijne, ligt voor mij;
De duizend laat ik aan u, Salomo,
En tweehonderd aan de bewakers van zijn vrucht.'

Met andere woorden: Salomo, jij mag je duizend vrouwen houden. Ik heb mijn liefje alleen voor mezelf en dat is veel heerlijker.

Aart van den Dool

Citaat uit: R. Abma, Bonds of love: Methodic studies of prophetic texts with marriage imagery. (Isaiah 50:1-3 and 54:1-10, Hosea 1-3, Jeremiah 2-3) 1999, Van Gorcum

De bijbelcitaten zijn uit de oude NBG-vertaling met enkele wijzigingen.
Citaat van Richtsje Abma in het engels: “[...] the covenant relationship between Yhwh and Israel. This relationship is characteristically one-to-one and exclusive. It is a special relation which elevates Yhwh above the level of the other gods, and Israel above the level of immersion in the everyday facts of life. It entails that Israel and Yhwh are engaged in an unique partnership which demands mutual loyalty. Only in the light of this covenant relationship , can Israel’s inclinations towards other gods than Yhwh be labelled as ’harlotry’.”



'Eine überaus merkwürdige Tatsache'

Beste Aart,

Heb dank voor je bijbels-theologische hints als het gaat om de 'marriage imagery' in de profetische geschriften. Dat moest ons toch meer boeien en bezig houden dan het de theologie doorgaans doet, want daarin gaat het om het hart van de openbaring en om de binnenste kern van het mensenleven. Het leven als een leven met de ander en tot de ander – en dat in vrede en vreugde.
Ik kies dit keer de briefvorm om op jou te reageren. De stijl kan daardoor iets losser zijn dan in een betogend artikel en ik kan me beperken tot wat spontane opmerkingen en invallen.
Om te beginnen heb je, dunkt me, zonder meer gelijk dat de man-vrouw relatie niet maar slechts een beeld is van het verbond van God met zijn volk, als was het een tekeningetje dat ook weer uitgewist kan worden als het zijn dienst vervuld heeft, maar die relatie krijgt daardoor een meerwaarde. De humaniteit van het menselijk leven staat erin op het spel!
Aan de andere kant wijs je er ook op dat onze huwelijksopvatting en onze huwelijkspraxis niet zelf zonder meer normatief zijn voor alle andere vormen waarin man en vrouw met elkaar omgaan. Al die vormen, inclusief 'ons' huwelijk, staan, behalve onder de zegen, ook onder de kritiek van de God van het verbond met zijn volk. We moeten hier 'van boven naar beneden' denken. Dat wordt duidelijk uit je bijdrage en is eigenlijk ook een algemeen geldige theologische regel. Dus: vanuit de genade naar de natuur denken en niet omgekeerd. En juist bij het denken over seksualiteit en huwelijk is dat ongewoon en ongemakkelijk. Want hoe goed en authentiek menselijk het huwelijk tussen man en vrouw ook zijn mag, we moeten hier de verleiding weerstaan er een soort 'idool' of ideaal van te maken en er zelfs een lichte vorm van idolatrie mee te bedrijven. Inderdaad: 'dat is precies wat alle heidenen ook doen', zeg je, ook al wordt dat nog zo 'christelijk' gelegitimeerd. Het is niet meer, zij het ook niet minder, dan een beeld van het ons gegunde leven en ook voor dit beeld moeten we ons niet buigen, noch het dienen.
Het huwelijk mag een parabel heten van het ons van God toegedachte volkomen leven, maar de vorm waarin wij het kennen en leven in onze tijd en onze cultuur is zeker niet de enige en geprivilegieerde vorm van dat waarlijk menselijke leven. De humaniteit – als beeld en gelijkenis van Góds humaniteit – put zich niet uit in de echtelijke relatie van man en vrouw, hoe verrassend Genesis 1: 26, 27 ons ook in de oren mag klinken. Zo is er naast de gehuwde staat ook die van de celibatair, waarin het evengoed op een waarachtig menselijke en Gode welgevallige wijze kan toegaan. Het is niet de sterkste en meest overtuigende kant van de Reformatie dat het huwelijk het celibaat er geheel verdrong en het klooster gesloten werd. In die reformatorische trouwlustigheid zou men zich de overigens daar hoog aangeschreven apostel Paulus iets meer indachtig kunnen zijn! Het huwelijk als een vorm van humaniteit, waarin de mens geheel zichzelf kan zijn, is daarmee heilzaam begrensd en gerelativeerd. En de ongehuwde hoeft niet te lijden aan een humaan tekort en kan en mag volledig en waarachtig mens zijn.
Dan kennen we als (betrekkelijk) historisch novum in onze dagen ook de erkende homofiele relatie, zelfs het homohuwelijk, waarin zich Gods mens- en vredelievendheid niet minder kan spiegelen dan tussen man en vrouw. Toegegeven: het was (en is) wennen voor ons en onze leeftijdgenoten om de gepraktiseerde homoseksualiteit voluit te aanvaarden, maar noch vanuit het verstaan van de Schrift, noch vanuit de eerlijke waarneming zie ik principiële bezwaren als er erotische liefde opbloeit en geëigende vormen zoekt tussen mensen van hetzelfde geslacht; zij het dan dat het homohuwelijk evenmin 'heilig' is, zoals men soms in bepaalde kringen de indruk krijgt, en niet anders dan de heteroseksuele relatie(s) onder Gods genadige gericht staat.

Kunnen en moeten we niet zeggen: het huwelijk is er voor de mens en de mens is er niet voor het huwelijk? De vanuit Gods liefde gekwalificeerde en gekritiseerde menselijkheid is de ethische maatstaf voor de seksuele verhoudingen. Komt de mens er in zijn menselijkheid tot zijn recht en aan zijn eer? Dat is de altijd weer te stellen kritische vraag. Ook bij de 'vrije liefde', ook bij de polygamie, als we daarmee te maken krijgen. Zelfs bij de prostitutie, al lijkt me daar de onmenselijkheid evident. Want al weten we dan nog niet wat waarlijk menselijk is, we weten al wel wat onmenselijk is en een leugenachtig agnosticisme in de antropologie moet ons abject zijn.
Nu, tot die menselijkheid – ze heeft een zekere evidentie vanuit de Schriften, maar toch ook in onze door het christendom bepaalde cultuur – hoort de barmhartigheid, de trouw, het respect, de verantwoordelijkheid voor elkaar. Kortom de liefde die de ander ten goede komt en in vrijheid zichzelf láát/doet zijn, ja, die de ander uitnemender acht dan zichzelf. Humaniteit als 'humanisme de l'autre homme' (Levinas) en vrijheid ook als vrijheid van de dissident, van de ander in zijn anders-zijn (Rosa Luxemburg, zei het!)
Dat alles zal ook gelden voor de erotisch-seksuele verhoudingen en het betekent een brede variatie van mogelijkheden. Niet per se hoeft de seksuele erotiek tot het institutionele huwelijk beperkt te worden; al moet het ons verre zijn het huwelijk in zijn monogame en duurzame gestalte ('totdat de dood ons scheidt') te discrediteren. Daarvoor is het een te kostbare culturele en humane verworvenheid en ook erotiek en seksualiteit lijken er nog het beste gewaarborgd in hun humane karakter. Het huwelijk is bepaald een apologie waard, maar dan wel een kritische apologie, waarin de crisis en de crisisverschijnselen niet verdrongen, maar verdisconteerd worden.
Wie echter kiest voor incidentele en kort durende seksuele relaties verdient, mits hij of zij het huwelijk van de ander in ere houdt, geen morele veroordeling, maar loopt wel groter risico humane schade op te lopen of te veroorzaken. Al in de jaren zeventig heeft Ted van Gennep trouwens in zijn boekje 'Mensen hebben mensen nodig' deze 'vrije liefde' verdedigd. (En het gros van onze jongeren lijkt het begrepen te hebben). Het ongehuwd zijn betekent niet zonder meer seksuele abstinentie. Ethisch gaat het er steeds weer om een scherp en zuiver oog te hebben voor de mens en de menselijkheid. Schending van de menselijkheid is altijd zonde.

Zo kunnen we de ethische discussie over huwelijk en seksualiteit opengooien en meer ruimte krijgen, maar we hebben nog eerder en meer behoefte aan een solide bijbels-theologische fundering. Ik stem met je in dat we de bijbel op dit punt nog eens goed moeten lezen en meer oog moeten krijgen voor 'die überaus merkwürdige Tatsache, dass die Propheten die Verbindung Jahves mit Israël immer wieder als eine Liebe und Ehe beschrieben haben (Barth, KD III, 1. pag.361), een tekst, waar je me in een andere brief op wees. Ja, vooral Genesis 2: 18-25 is een nauwkeurige lezing en exegese meer dan waard en dat dan in verbinding met de teksten uit de profeten, het Hooglied en in het NT Efeze 5:
21-33 (en 1 Kor. 11: 1-16, om het ons niet te gemakkelijk te maken.)
Karl Barth ging ons hier al op een magistrale wijze voor, (vooral) in KD III, 1, pag. 329-377. Maar wie leest en weet dat nog? Hij is (ook hier) een onontbeerlijke gids, maar wij zullen het ook zelf moeten doen. Het is één van mijn goede voornemens voor de komende tijd. En het zijn waarachtig geen bijzaken, noch in de theologie, noch ook in leven en samenleven. Verwaarlozing van dit 'midden der humaniteit' wreekt zich over de hele breedte van de cultuur. Niet maar toevallig spreekt God in zijn openbaring in de 'beeldspraak' van liefde en huwelijk. Daar heb je me (weer) van overtuigd. Nogmaals dank.
(c) Rens Kopmels