Israël als steen des aanstoots

'Michsjol' is Hebreeuws voor het Griekse 'skandalon' en betekent 'aanstoot' of 'struikelblok'. Het is ook de naam van een tijdschrift voor theologie, cultuur en politiek (waar hebben we dat meer gehoord!) en tevens van een netwerk/werkverband van theologen en theologisch geïnteresseerden, waaruit het tijdschrift is voortgekomen.
Het thema van een speciaal nummer (1/2007) past wonderwel bij de naam van het blad: 'De bijbel, de kerk, Israël en de Palestijnen'. Daar liggen diverse 'stenen des aanstoots' en die gaan de verschillende scribenten niet uit de weg.

Een lang artikel van Johan M. Snoek opent en domineert dit nummer van Michsjol. Het is een belangwekkend en indrukwekkend voorbeeld van 'biografische theologie'. De schrijver, die in IdW ook óns al eens tot gids diende in deze lastige en met emoties beladen thematiek (IdW, Nieuwe Jaargang 26, nr. 17 en 27, nr.1 – 1997/1998), 'laat in zijn bijdrage op eerlijke en openhartige wijze zien, hoe zijn Israël-theologie ontstond, vorm kreeg en zich ontwikkelde in de bedding van zijn eigen levensloop' (p. 6) Directe aanleiding tot dit artikel vormen zijn ernstige bedenkingen tegen Marquardt, opgeroepen door een lezing van Dick Boer: 'Onopgeefbare verbondenheid. De oecumenische strekking van Marquardts Israël-theologie.' Met die 'onopgeefbare verbondenheid met het joodse volk, met Israël' (p. 10) is Snoek het van harte met Marquardt eens en gemeen hebben zij ook dat hun theologische inzichten zich ontwikkelden vanuit hun levensloop, ervaringen en ontmoetingen.
Bij beiden ook staan de ervaringen uit WO II op de achtergrond van hun leven en denken, waarbij Snoek (geb. 1920) overigens Marquardt (1928-2002) en zijn leerlingen niet zonder meer bijvalt in hun opvatting dat kerk en christenen het massaal en massief hebben laten afweten jegens de Joden. Hij deed tijdens zijn verblijf in Israël (1958-1969), als predikant in Tiberias, onderzoek naar het kerkelijk protest tegen antisemitisme en de vervolging van Joden en publiceerde dat in 'The Grey Book' in 1969. Daarom vindt Snoek het minder goed bij Marquardt om 'het falen van de kerk en christenen tijdens de tweede wereldoorlog' als uitgangspunt van zijn Israël-theologie te kiezen. (p. 15) Met dat schuldbesef als (verborgen) dominant ontneemt men zich een realistische en kritische kijk op de Israëlische politiek en Marquardt leest en buigt de bijbel om – niet met het oog op het belang van het eigen volk, zoals zo vaak is gebeurd – maar nu 'ten gunste van Israël'. (p. 28) In dat bijbelgebruik ligt het voornaamste theologische bezwaar van Snoek tegen Marquardt en hij laat er krasse staaltjes van horen. Goed vindt Snoek van Marquardt weer wel dat – anders dan bij voorbeeld bij Barth – Israël 'van besproken object tot subject van eigen spreken wordt, zelf het woord mag nemen en uit mag praten' (p. 15), maar dat hij de Palestijnen en de Palestijnse bevrijdingstheologie niet voor zichzelf laat spreken is dan onbegrijpelijk en onaanvaardbaar. Die blinde vlek en dat gesloten oor voor wat de Palestijnen is en wordt aangedaan heeft ook in de actuele politieke situatie fatale gevolgen. Snoek zegt het m.i. treffend: 'Israël heeft veiligheid nodig en alleen de Palestijnen kunnen die verschaffen. Israël zal de volle prijs moeten betalen: gerechtigheid. Daarop te willen afdingen is niet alleen moreel aanvechtbaar maar bovendien politiek kortzichtig.' En: 'Veilige grenzen immers zijn uiteindelijk die grenzen die door je buren aanvaard worden' (p. 31)

Het stuk van Snoek alleen al maakt dit nummer van Michsjol zeer de moeite waard, maar de reacties erop niet minder. Ik ga wat nader in op die van Dick Boer en Maarten den Dulk en noem verder die van Coen Wessel en Bernard Buunk als even omzichtige als kordate pogingen om aan de uiterst lastige en menig theoloog kwellende problematiek recht te doen. Daarbij zorgt de heftigheid van het conflict in het Midden-Oosten ervoor dat de vragen niet tot rust komen.

Maar vóór of voorbij aan elke theologie is het eerste en meest urgente 'de vicieuze cirkel van geweld en tegengeweld' tussen Israël en de Palestijnen te doorbreken, aldus Dick Boer. Tot ideologie verstard kan theologie hier ook een negatieve rol spelen. 'En dat geldt zowel voor een theologie die tendeert naar een "right or wrong, my Israël", als voor een theologie die de politiek van de staat Israël uitsluitend wil zien in het kritisch licht van de bijbelse gerechtigheid.' (p. 39/40)
Kan nu die 'onopgeefbare verbondenheid met het volk van israël' ook als zo'n ideologische hindernis beschouwd worden die de politiek van Israël boven alle kritiek verheft? Dat kan, gebeurt ook wel, maar dat hóeft niet. Boer schrijft: "Onopgeefbare verbondenheid" is allereerst – dogmatisch zou je kunnen zeggen – een "plaatsbepaling", waar de kerk niet onderuit kan –en naar te hopen valt, niet onderuit wil! De kerk is, of zij dat nu wil of niet (maar zij moet het dus willen) door haar Heer, Jezus, met Israël verbonden.' En vervolgens – "ethisch zou je kunnen zeggen" – moeten de Joden ook 'kunnen merken dat zij in ons bondgenoten hebben gevonden die alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat zij in de wereld van de volken (de goyim) op hun plaats zijn en tot hun recht komen. De – stellig nodige – kritiek staat onder dat voorteken, onder het a priori van de "onopgeefbare verbondenheid",' (p. 40)
Ik kan me goed vinden in deze formuleringen van Boer en ben het ook met hem eens als hij zegt dat de 'problematisering' van die opopgeefbare verbondenheid niet alleen theologisch, maar ook politiek uiterst ongewenst is. Dan wordt het spookbeeld van 'een angstaanjagend christendom' voor de Joden opnieuw opgeroepen nog voor het verjaagd is en blijft de fixatie op het hoogst reële trauma altijd het slachtoffer te zijn en er alleen voor te staan. Een enigszins 'ontspannen Israël' lijkt een voorwaarde om tot een dringend nodige modus vivendi te komen in het Midden-Oosten.
Maar het zal ook moeten gaan om begrip voor de zaak en het lot van de Palestijnen. Begrip zelfs voor hun 'antisemitische retoriek', want 'zij zijn de door Israël en het Westen geschoffeerden', maar 'dat begrip moet gepaard gaan met een even besliste afwijzing ervan'. 'De ondubbelzinnige verwerping van alle antisemitisme' is voor de kerk 'status confessionis' (p. 41, cursivering van mij). Oók dat antisemitisme dat zo gemakkelijk binnensluipt in onze kritiek op Israël, wanneer we wat Israël doet veroordelen in termen van wat de Joden is aangedaan. 'Wat drijft ons ertoe de misdadige politiek van Israël te overdrijven tot een misdadigheid die de Joden in hun ziel treffen moet?' 'Waarom lukt het ons niet hier "zakelijk" te blijven?'. 'Ik huiver als ik sommigen hoor zeggen dat wij nu wel lang genoeg schuld hebben beleden tegenover de joden en dat het nu tijd is om onbezwaard aan de kant van de Palestijnen te gaan staan'. (p. 41)

De bijdrage van Maarten den Dulk gaat kritisch in op Marquardts 'Landtheologie' Toen hij destijds de betreffende passages las, las hij er omheen, 'bevangen door plaatsvervangende schaamte'. Maar: 'Nu moet ik toch echt naar binnen en voel me als Cham die Noachs naaktheid ziet'. (p. 49)
Naast een aantal sterke punten in Marquardts betoog over de landtheologie (de theologische zelfkritiek, het beroep op de common sense en de Tora als het criterium voor het recht op bewoning) acht hij het zwakke punt Marquardts bijbelgebruik waarin deze een identificatie voltrekt tussen 'het eigentijdse jodendom en het volk en het land Israël in de bijbel'. (p. 51) Verbindingen aanbrengen 'tussen elementen van de Schrift en aspecten van de werkelijkheid' doet Den Dulk zelf ook. Dat kan inspirerend of ook confronterend zijn, maar geheel legitiem, mits het niet op de wijze van de vereenzelviging gebeurt. Liever en beter als 'vrije associaties', die 'geen duurzame werking' hebben en 'ook geen absolute en algemene normgevende'.(p. 51) In dit verband wraakt Den Dulk Marquardts these: 'In Israëls verhouding tot het land is tegelijk een verhouding van God tot het land levend'. In deze bijna sacramenteel gedachte samenhang van God, volk en land staat de deur wijd open naar de overgang 'van de bijbelse landbelofte naar de zionistische aanspraak op land'. 'De aanspraak van het jodendom op het bewuste land om en nabij de Jordaan hoeft (dan) niet gefundeerd te worden.' "Het is (zegt Marquardt) even onafleidbaar als God zelf". Daarmee ligt er meteen 'een taboe op de discussie'.(p. 52)
Den Dulk zegt: 'Ik maak dat niet mee'. Hier wordt de kritische afstand tussen God en mens niet gerespecteerd. Hij ziet 'geen heil in een "landtheologie" vanuit Wet en Profeten die exclusief op Israël, c.q. het eigentijdse jodendom is gericht'. (p. 53) Toch wil hij niet elke vorm van 'landtheologie' verwerpen, want het land (de aarde) als gave van God aan de mens en de volken valt zeker niet buiten de cirkel van de theologische aandacht. Dat vanuit Israël te leren kan de kerk in een leerproces betrekken 'waarmee de internationale orde gediend is'.

Mijn wankele theologische gedachten over 'Israël' vinden steun in deze artikelen van Snoek, Boer en Den Dulk. Van een onlosmakelijke verbinding tussen Israël en het land 'om en nabij de Jordaan' kan er theologisch geen sprake zijn. Dat zegt ook Coen Wessel: 'christelijk gedacht is er geen speciale verbinding tussen een volk en een land, en er is geen belofte van terugkeer van het joodse volk naar het land Israël. Ons erfdeel ligt in de hemelen (Hebr. 11:16, Koll. 1:12).' Hetgeen niet wegneemt dat 'vanuit het internationaal recht...Israël als elke staat zijn rechten heeft'. (p. 59). En dat er naast theologische (maar die moeten dan wel zuiver zijn!) historische redenen te over zijn om met het volk en de staat Israël in kritische solidariteit verbonden te zijn.


Michsjol. Jaargang 16, nr. 1, 2007. ISSN 1516-0001. Uitgeverij Skandalon. Prijs: € 15.

Uit In de Waagschaal, Nieuwe Jaargang 36. 2007 Nr.11
(c) Rens Kopmels