Israël ter discussie

Kritisch omgaan met Israël, volk, land en staat, ligt moeilijk en roept vele emoties op die een zakelijke benadering niet altijd ten goede komen. We krijgen al gauw een waas voor de ogen als het om (de politiek van) Israël gaat. We zijn betrokken bij wat er in het Midden-Oosten gebeurt, het laat ons niet onberoerd. Het is moeilijk om het hoofd koel te houden en om de eigen voorkeuren en vooroordelen te doorbreken, te kijken met de ogen van de ander(en). Dat geldt speciaal in de kerken, maar zeker ook daarbuiten en ook wel binnen de redactie en de lezerskring van dit blad. Israël laat ons niet onverschillig, eigenlijk merkwaardig genoeg. Over Sri Lanka of Iran winden we ons minder op.

De kerk heeft haar eigen redenen om zich om Israël te bekommeren. Zij is ‘onopgeefbaar verbonden met het volk van Israël’, aldus de kerkorde van de PKN. Dat schept verplichtingen, maar sluit een kritisch volgen van het politieke beleid van de staat Israël toch zeker niet uit. Verbondenheid is geen onderhorigheid en misschien bewijst de kerk met een vrij en kritisch spreken, dat zich niet afhankelijk maakt van Israëls politieke gedragslijn, Israël nog de beste dienst. Vanuit het haar toegesproken en toevertrouwde Woord (en niet vanuit sympathie of antipathie) spreekt de kerk over en (eventueel) tot Israël, vrijmoedig en onbevreesd, zich niet conformerend aan (of zich principieel verzettend tegen) het beleid van de staat Israël. Onmogelijke opdracht, waar de kerk nochtans aan gehouden is. Daarin ligt ook de kritische maatstaf voor haar eigen spreken. Enige theologische en daarmee kritische begeleiding en ondersteuning is hierbij in ieder geval onontbeerlijk.

De kerk gelooft niet zomaar in ‘God’. Nee,nee, ze belijdt in ‘de God van Abraham, Isaäk en Jacob’, kortweg: de God van Israël. Inderdaad: ‘onopgeefbaar’ zijn die twee aan elkaar verbonden. En wat God heeft samengevoegd zal de kerk niet scheiden. Zij mag Christus niet losmaken van zijn volk, ‘niet losweken uit het groepsportret’ (Barnard). Want God komt nooit alleen en Christus voert, al in het eerste chapiter van het NT, al zijn joodse broeders en zusters met zich mee. Of het ons nu lief of niet. In hem krijgen we onvermijdelijk en onmiddellijk ook met hen te doen. Met al dit (ongeregelde) volk uit Matteüs 1 en wat daarop volgt en aan voorafgaat. Israël is voor de kerk de eerste representant van de naaste, die zij zal liefhebben naar het gebod. Daarbij is de jood de naaste ons niet gelijk; niet zonder meer de broeder, maar de ander in emfatische zin; zoals ook God ‘de gans Andere’ is. Een ons vreemde God, vreemd aan ons religieuze of humanistische instinct. De Jood is daarbij onder ons en tegenover ons als de mens (het volk) dat de Messias Jezus verwierp en verwerpt. Aan dit tegenover worden we als kerk en christenen getoetst. Dit volk en deze mens mogen wij juist niet verwerpen, maar hebben we te eerbiedigen en trouw zijn. Anders begingen wij dezelfde zonde. Wie God zegt lief te hebben en deze naaste haat bedriegt zichzelf en de waarheid is in hem niet. Het antisemitisme moet de eigenlijke en de meest kwalijke vorm van godloochening heten. De Jood belichaamt en vertegenwoordigt de naaste ons ongelijk, die we nochtans zullen liefhebben. Hij was dat op het Europese cultuurveld en is dat in zekere zin nog steeds. Hij staat voor de onophefbare alteriteit van de ander, die niet te identificeren is (d.i. niet aan ons gelijk te maken). In het spoor van de Jood verschijnen andere anderen, want deze naaste heeft ook weer een naaste met wie we ook te maken krijgen Tot in het oneindige, tot op de jongste dag. Maar dit meer spirituele verstaan van Israël is geen verdwijntruc,waarin we het concrete, reëel-existerende Israël uit het oog verliezen. Maar de vraag wie Jood is, wat Israël is, blijft voor ons een open vraag, waarop wij het antwoord niet kunnen en mogen geven. Dat maken wij niet uit. (‘Wer Jude ist entscheide ich’, dat zei Goebbels). Onze naaste kiezen we niet, maar die kruist onze weg, die wordt ons aangewezen. Met Israël heeft de kerk te maken en moet ze zich verstaan als met de haar meest nabije naaste. Wendt zij zich hier af, negeert zij Israël, dan zie zij toe of ze niet vervalt tot een min of meer eerbiedwaardige religie of tot een vorm van humanisme waarin onze opvatting van humaniteit de maat van alle dingen is. Het moet gaan om een humanisme, à la Levinas, ‘de l’ autre homme’, van de naaste als de ons ongelijke.

Tot Israël is de kerk veroordeeld, om het kras, maar niet onjuist te zeggen. Ook dit in 1948 geconstitueerde volk en die toen gestichte staat (het besluit van de VN mag als een godswonder beleefd en geprezen worden) verdient aandacht, solidariteit en steun vanuit de kerk en vanuit het geloof. Dat staat niet ter discussie. Daar komen nog zwaarwegende historische redenen bij, die niet alleen vanuit de kerk gelden, maar ook vanuit de Europese cultuur. We staan in de schuld tegenover de Joden in en buiten Israël en we mogen minstens hopen dat niet alleen de kerken, maar ook de Europese cultuur zich van hun latente en manifeste antisemitisme bekeerd hebben. Het bestaan van de staat Israël kan evenmin ter discussie staan en is zeker niet afhankelijk van het morele gehalte van Israëls politieke daden of wandaden. Maar dat kan toch niet gelden voor de politieke praktijk van de staat Israël zelf! Juist de ware vrienden van Israël zijn Israël die kritiek verschuldigd.

Of redeneer ik hier te logisch, te argeloos ook, als ‘een kind in de boosheid’? Israël wist en weet zich door vijandschap omringd. Het wantrouwt kritiek, ook van ‘vrienden’ en het gaat onverstoord zijn eigen gang. Nu, dat zij dan zo, maar het maakt een kritische doorlichting en evaluatie van de Israëlische politiek daarom nog niet zinloos. Begin jaren zestig sprak de synode van de Hervormde Kerk zich uit tegen het gebruik en bezit van kernwapens. Dat betekende niet dat de politiek ze onmiddellijk opruimde, maar het was voor velen wel een bevrijdend en bemoedigend woord Ook wij moeten zo scherp en goed mogelijk zien wat er in en rond Israël gaande is, wat er dreigt en wat mogelijk uitkomst biedt, kans op een vreedzaam samenleven met de Palestijnen. Is er geen diepe behoefte aan een vrij en eerlijk denken en spreken over Israël dat de wandaden niet verhult of vergoelijkt zonder daarmee de solidariteit te verbreken? Wat ik hoor en meemaak aan onenigheid en twist over Israël dreigt zich vast te zetten in een steriele en onverkwikkelijke antithese van pro of contra. Soms waan ik me hier terug inde tijd van de Koude Oorlog, toen elke kritiek op het Westen als bijval aan het communisme opgevat werd of anderzijds elk kritisch woord over het communisme door ‘links’ als affirmatie van het westers kapitalisme. Met zo’n onvruchtbare en al gauw venijnige polarisatie is niemand en zeker ook de zaak van Israël (en die van de Palestijnen) niet gediend. Waar zijn de van deze polarisatie vrije geesten, die hier overtuigende woorden spreken en wegen zoeken naar een vreedzame coëxistentie van Israël met zijn naburen?

Het is ook voor mij de vraag of het zin heeft de Israëlische politiek gedurig (of zelfs a priori) kritisch te bestoken,ofschoon er aanleiding te over toe is. Bij nader inzien kan ik Spijkerboer wel verstaan en billijken als hij schrijft: ‘Ik voel me niet geroepen op de staat Israël kritiek uit te oefenen’. (idW, nr.8 van 6 juni 2009). Het werkt mogelijk averechts, maar vooral (zoals een verstandig man me zei) dat recht hebben we verspeeld. Dat betekent evenwel niet (voegde hij eraan toe) dat we niet met aandacht en verwachting moeten luisteren naar andere stemmen, naar ‘een ander joods geluid’ bij voorbeeld en ook niet dat onthouding van kritiek op Israëls politieke beleid feitelijk neerkomt op instemming. Wie hier discreet meent te moeten zwijgen dient zich ook van apologie te onthouden en zal ook de beschamende dingen bij de naam noemen. Met een verhulling van de werkelijkheid is uiteindelijk geen enkele goede zaak gediend. Zo stoorde het me in het artikel van Spijkerboer (dat ik overigens kon waarderen als een poging ‘de existentie van de gemeente voor Israël’ te verhelderen) dat hij het ‘disproportionele’ geweld van Israël in de Gaza-oorlog tussen aanhalingstekens zette, alsof dat niet evident is, hoe eenzijdig de berichtgeving van de Nederlandse media ook geweest mag zijn. Dat was niet ‘tand om tand en oog om oog’ en afgezien van de morele kant van de zaak (ik weet ook dat in de oorlog de moraal en de waarheid de eerste slachtoffers zijn) moet toch gevreesd worden dat met deze meedogenloze machtspolitiek Israël op termijn bezig is zijn eigen graf te graven. Ik vrees dat met grote vreze en spreek dat uit, al ben ik zeker geen expert in de kennis van de politieke verhoudingen. Maar zelfs een politieke leek kan zien dat met dit optreden, met het ongeproportioneerde en vaak wrede geweld de haat en de wraakzucht vanuit de Arabische wereld alleen maar toenemen en de numeriek aanwassende massa’s op een kwade dag Israël als een vloed zullen overspoelen. Israël zal onverwijld alles op de kaart van goede vredescondities moeten zetten wil het op den duur overleven. Misschien vindt de nieuwe president van de VS,kritischer als hij is dan zijn voorganger, hier wegen uit de diepe impasse. Het kan nog, maar het lijkt de hoogste tijd.

(In de Waagschaal, 8 augustus 2009)

(c) Rens Kopmels