De tweede Barmer these

voor Arie Spijkerboer

Het was de eerste kennismaking met de theologie van Karl Barth én met de Barmer thesen die halverwege de jaren zestig enige richting gaf aan mijn tot dan zwalkende theologische existentie. Bij die Barmer Thesen speelde Arie Spijkerboer een niet onbelangrijke rol. Hij ijverde zo omstreeks 1967 voor de thesen als belijdenisgeschrift en sprak en schreef er met een nauw ingehouden enthousiasme over. In het bijzonder de eerste these over Christus als 'das eine Wort Gottes, das wir zu hören, dem wir im Leben und im Sterben zu vertrauen und zu gehorchen haben',is me in mijn kerkelijk en theologisch bestaan altijd een vaste leidraad gebleven. De harde en tegelijk zo zoete kern van dat ene Woord is toch wel de oprichting van de over zichzelf gekromd staande mens tot een leven met een vrij en vrolijk hart. De exodus uit het slavenhuis van zonde en wetticisme. 'Iustificatio impii', heet dat in de dogmatiek. Van Godswege en om Christus' wil wordt de zondaar rechtvaardig verklaard en rechtvaardig gemaakt. De vreemde vrijspraak. Dat was en is voor Arie de kern van het ons op het hart gebonden evangelie. Paulus' 'Brief aan de Galaten' (en het boekje Prediker!) waren hem zijn meest geliefde bijbelse geschriften, heeft hij wel eens gezegd en als hij het niet heeft gezegd zouden we het kunnen raden.

Maar dan gaat het in het verlengde van de eerste these in de tweede om de 'heiliging' van het leven. '…mit gleichem Ernst ist er (Jesus Christus) auch Gottes kräftiger Anspruch auf unser ganzes Leben; durch ihn widerfährt uns fohe Befreiung aus den gottlosen Bindungen dieser Welt zu freien, dankbaren Dienst an seinen Geschöpfen.' Verworpen wordt dan de valse leer dat er levensterreinen zouden zijn waar we Christus niet zouden toebehoren, maar andere heerschappijen en machten.

Het ons geschonken geloof geldt niet alleen in de gemeente, op de zondag of alleen de ziel of het hart, maar ook in de wereld, in de alledaagse dag en in het lijfelijke bestaan. Ook daar behoren we Christus toe en ook daar zijn we hem gehoorzaam. Het is de beleden waarheid met name van het gereformeerde geloof. Het denken en leven 'in zwei Raumen' (Bonheffer) is daar in beginsel achtergelaten. 'Non sumus nostri, sed Domini' (Calvijn). We zijn niet van onszelf (of van andere heersers), maar van de Heer. En daarom vrije en tot vrijheid geroepen mensen. Ook in ons maatschappelijke en politieke, in ons civiele en militaire bestaan.

Het mag en moet zo gezegd of liever beleden worden, maar gelet op de aanstaande gebeurtenissen in het Duitsland van 1934 kan het alleen maar in uiterste deemoed zo gezegd, liever gefluisterd worden. Elk triomfalisme is hier misplaatst, want de 'Ereignisse und Mächte', waarvan de eerste these spreekt, zullen het hele Duitse volk meeslepen en gevangen nemen. Wat kunnen vrijheid en dienst aan de naaste nog betekenen voor frontsoldaten of voor burgers of militairen die in de jacht op Joden ingezet worden? Op dienstweigering stond de doodstraf en 'ich hatte nicht den Mut mich erschiessen zu lassen', zoals Helnut Gollwitzer zei, toen hij in Duits uniform een Franse vriend en collega bezocht. Overgeleverd met huid en haar, met lichaam en ziel was men aan de heerschappij van de machten der duisternis. Men kon niet anders dan gehoorzamen en meedoen met een slecht of waarschijnlijk met een uitgewist geweten. 'Befehl ist Befehl'. Er was geen andere mogelijkheid. Vrijheid en naastenliefde lijken hier vrome frasen, die zelfs als zodanig niet meer gehoord werden. De wereld lijkt van God verlaten, van Gods liefde en haar getuigen verstoken. Een hel wordt de wereld in de vernietigingskampen en op de veldtocht van de Duitsers door Rusland, in de slag om Stalingrad, in het Ardennenoffensief.

In het aangezicht van deze verschrikkingen en misdadigheden bedreven door mensen, ook gedoopte christenen,klinken de kostbare belijdeniswoorden van Barmen ons ijl en haast blasfemisch in de oren. Niet onbegrijpelijk dat velen elk godsgeloof verloren. Joden en christenen. Alleen op een louter spirituele wijze kon men misschien nog zeggen in God te geloven. De levensterreinen van geschiedenis en maatschappij waren prijsgegeven aan de grilligheid en de onbarmhartigheid van 'de 'Herrenlose Gewalte'. Alleen door toeval en fortuin kon men aan de macabere dans van de gebeurtenissen ontspringen. Hooguit kon men 'het toeval een handje helpen' (Harry Mulisch). Leven is overleven en overleven is mazzel hebben, waarbij de sterksten en de silmsten lichtelijk in het voordeel zijn. Weinig rest ons dan nog dan een cynische levenshouding, waarin elk verzet en elke overschrijding van de fataliteiten weggehoond worden.

Toch zijn we christenen om daar – misschien gelàten, maar tegelijk beslist – niet mee in te stemmen. De tweede Barmer these blijft van kracht en we mogen ook horen en zien dat haar inhoud en strekking ook in die verschrikkelijke tijd van oorlog en bezetting niet geheel onwerkzaam is gebleven. Er zijn ontroerende getuigenissen en verhalen, literaire en historische, van dappere en eenvoudige menselijkheid in onmenselijke toestanden. Van moedig verzet, van riskante naastenliefde. Ook van sabotage en spionage als vormen, ja, van levensheilging, zoals Miskotte het ooit al zei. Een jood dankte ook wel eens aan een Duitse militair zijn leven. Een dienstplichtige aan een arts die hem op zwakke medische gronden afkeurde. Arbeiders in dienst van de Duitse oorlogsindustrie (daar ontkwam men ook in Nederland niet aan) die het werk saboteerden en soms ook spioneerden. Het verzet was er ook, in Duitsland en in de bezette gebieden, al was het niet zonder zonde en altijd vergeving behoevend en erop hopend. Het zijn lichtpuntjes van humaniteit in barbaarse tijden, overschrijdingen van de noodlottigheid van de gebeurtenissen en tekenen van vrijheid en gehoorzaamheid aan Gods gebod.

Ook dat, misschien vooral dat, mogen we terugziende op die grootste ramp van de twintigste eeuw dankbaar gedenken en dat bepaald ook met het oog op onze eigen tijd en onze eigen wereld. Te vergelijken is onze tijd met die van de heerschappij en de terreur van de Nazi's gedurende twaalf jaar, Gode zij dank, niet. Maar de Barmer thesen hebben daarmee niet aan betekenis en actualiteit ingeboet. We moeten hier kort zijn, maar uit de 'gottlose Bindungen dieser Welt' behoeft ook ons geslacht 'frohe Befreiung'. Zeker in de geest van Spijkerboer denk ik dan vooral aan de Mammondienst, waarin ons maatschappelijk en persoonlijk bestaan gevangen zit. Het is de (al)macht van de 'vrije markt' die ons leven en samenleven beheerst en bepaalt. Die te breken in een democratisch georganiseerde economie is ook voor de meest bezorgden om de toekomst en de intelligentste maatschappij-kritici geen optie. Ongetwijfeld vanwege het schrikbeeld van het communisme. We moeten allen in de dienst van de Mammon meedoen, er aan geloven,jà, maar we hopeven er niet in te geloven! En deze wereld te kwalificeren en metterdaad te bevestigen als 'de beste van alle mogelijke werelden'. In de consumptiezucht en het ambitieuze gevecht om de hoogste consumptierangen, die worden aangewakkerd om 'de economie draaiende te houden' en de werkgelegenheid te waarborgen, deze politiek 'heilige doelen', met alle absurde en heilloze gevolgen van dien, mag het woord van de apostel gelden: 'Wordt dan niet gelijkvormig aan het grondpatroon van deze wereld' (Rom. 12:2) Of ook: 'Laten zij… die van deze wereld gebruik maken, (zijn) als zouden zij haar niet ten einde toe gebruiken'. (1 Cor, 7: 31)

Spijkerboer heeft menig keer gepleit voor een sobere manier van leven,ja, voor 'een nieuw puritanisme' in deze dwaze en opgejaagde consumptiemaatschappij (IdW, 29 april 2000). Het verdient blijvende aandacht. De macht van de Mammon wordt nog niet gebroken, maar wel doorbroken, getranscendeerd in de vrije daad van de mens, ook in zijn economische existentie. Want ook op dat levensgebied behoren we geen 'anderen Herren' toe, maar zijn we 'vrij in de Heer' en daarom leven we 'in dankbaren Dienst an seinen Geschöpfen'. 'Blijde in de hoop… volhardend in het gebed' (Rom. 12:12) Het gebed om en de hoop op… het komende Rijk.


In de Waagschaal, december 2009. Nr.17

(c) Rens Kopmels