Zeg maar Arie

'Zeg maar Arie. We zitten in hetzelfde werk'. Voor het eerst ontmoette ik Arie Spijkerboer najaar 1966 in de bossen rond 'Woudschoten' nabij Zeist. Ik werkte en woonde in dat conferentieoord als secretaris studentenwerk van de NCSV en hij was toen studentenpredikant in Amsterdam. Zijn naam kende ik al. Uit 'In de Waagschaal', waarvan hij redactiesecretaris was ('64-'70) en ik bewonderde hem om zijn pittige en puntige artikelen. Vereerd voelde ik me dat ik hem mocht tutoyeren. Want dat was in die tijd nog niet zo vanzelfsprekend. Arie stond niet op zijn strepen, maar al evenmin ging het hem om populariteit of progressiviteit. Hij was wie hij was: Spijkerboer, Arie. Niks meer, niks minder. Betrekkelijk immuun voor de publieke opinie. Zeker gen meeloper of naprater, maar ook geen principiële dwarsligger. Wel altijd ietwat sceptisch en kritisch tegenover de geest van de tijd. Daaraan gaf hij zich niet zo maar gewonnen. Je moest en kon hem (soms) overtuigen.


Zo leerde ik hem al in het begin kennen en waarderen. Nog beter enige jaren later als collega studentenpredikant en vooral als mederedactielid van het in 1972 heropgerichte IdW gedurende vele jaren. Zijn talloze bijdragen in de vorm van artikelen of korte commentaren las ik altijd weer met een zekere gretigheid, nieuwsgierig naar wat hij te zeggen had. Enige jaren geleden zei ik eens tegen hem: 'Arie, ik denk dat jij wel meer dan duizend artikelen in kranten en tijdschriften geschreven hebt'. 'Ach', antwoordde hij, 'maar het kan allemaal op de nagel van één duim'. Dat is misschien ook wel zo, maar toch wist hij je steeds weer te boeien en te verrassen. Dat vind ik het wonderlijke van zijn schrijftalent en eigenlijk ook van de man zelf. Vreeslijk origineel was hij niet (en wilde hij ook niet zijn), maar alles wat hij zei of schreef was van een doordachte en doorleefde eenvoud. Hij zei zelden meer dan hij verantwoorden kon. Daarom waren zijn woorden in vergaderingen en gesprekken weinige, maar ze lieten nooit na indruk te maken. Soms bijna gefluisterd hadden ze toch gezag en bleven ze je bij. Van artikelen in ons blad (en überhaupt) vond Arie dat die tot op de bodem helder en doorzichtig moesten zijn (en de zijne waren het) en hij was het helemaal niet met me eens toen ik eens zei dat de beste en meest boeiende artikelen die waren die je voor de helft begreep, voor een kwart half begreep en voor de rest (nog) niet. Deze mening was Arie dus niet toegedaan. Het verklaart misschien voor een deel zijn voorkeur voor theologen die een hoge graad van transparantie in hun geschriften nastreven. Barth voorop, maar Berkhof en Bultmann kon hij mede daarom ook erg waarderen, ofschoon hij niet in alles met hen instemde. Iemand als Noordmans en ook Miskotte lagen hem minder goed. 'Bij Noordmans raak ik voortdurend de trappers kwijt' zei hij wel eens en ik geloof eerlijk gezegd ook niet dat hij, ondanks zijn eerbied voor Miskotte, erg vaak in diens boeken las en ervan hield. Die waren hem waarschijnlijk meestal te exuberant in stijl en woordkeus, te veel zoekend en tastend naar verborgen inzichten en uitzichten, niet altijd klaar en beslist genoeg.


Niettemin was Arie een vervaarlijke veelvraat op leesgebied. Geschiedenis en politiek in het bijzonder hadden zijn intensieve belangstelling, maar ook las hij vele romans en hij ontbrak zelden in de 'boekennummers' van IdW. Bovenal was hij evenwel een gretige en grondige krantenlezer. Binnenlandse politiek, kerknieuws, cultuurkwesties, het was zijn dagelijkse kost en als hij even zijn kans schoon zag reageerde hij met een artikeltje of ingezonden stuk. Alle dingen deed hij zorgvuldig en gewetensvol, maar schrijvend was hij toch wel het meest in zijn element, geloof ik. Dat heeft hij dan ook veel en graag gedaan. 'Wat dat betreft ben ik in mijn leven niets, maar dan ook werkelijk niets tekort gekomen.' Zo schrijft hij aan het eind van zijn bijzonder aardige autobiografie 'Een rondje om de kerk' uit 2001. Een treffende, maar veel te bescheiden titel. Een klein en een zich steeds herhalend rondje was het zeker niet, eerder zou ik zeggen, in termen van de wielersport blijvend, 'une grande boucle', zoals de Tour de France wel genoemd wordt, langs vele plaatsen in tijd en ruimte. Maar inderdaad: met de kerk in het midden.


Wat zou Arie op de nagel van die ene duim eigenlijk geschreven hebben? Ik vermoed hetzelfde wat hij schreef helemaal op het eind van die autobiografie namelijk 'dat Jezus Christus het licht der wereld is, dat dat licht buiten ons al schijnt en dat we onze gordijnen open moeten doen om het binnen te laten. Want hij is het enige licht, waarbij we echt kunnen leven.'


Het is de theoloog en de mens Arie Spijkerboer helemaal. Vroom en zakelijk tegelijk. Hij riep het niet van de daken en jubelde dat niet uit, maar zei het, zichzelf en ons, met een zachte, doch vaste stem. Die stem zullen we missen.


Ik gedenk hem als een onvergetelijke makker en broeder.


Uit: In de Waagschaal, 28 mei 2012. Nr. 6

(c) Rens Kopmels