Rien den Boer, in memoriam

(toespraakje in de herdenkingsdienst: Nicolaïkerk, Utrecht. 28 september 2012)


Langer dan veertig jaar hebben Rien en ik elkaar gekend en elkaar als weg- en tochtgenoten mogen meemaken. Dat voornamelijk als redactieleden van 'In de Waagschaal'. Decennia lang, meer dan een half leven, want aan dit blad waren we beiden verknocht en toegewijd. Het vormde een niet onbelangrijk deel van ons bestaan als predikant en theoloog.


Vooral de periode waarin Rien voorzitter en ik secretaris was spraken we elkaar vaak. Zakelijk, persoonlijk, altijd op een prettige en hartelijke manier. Toen we beiden waren teruggetreden hebben we dat voortgezet en dan besef je allengs dat je niet alleen hebt samengewerkt als frères en compagnon, maar dat je goede vrienden bent geworden, die erg op elkaar gesteld zijn.


De laatste jaren gaven we daar ook vorm aan in samen ondernomen uitstapjes naar verschillende steden en stadjes: Amsterdam, Delft, Groningen, Goes. De laatste keer naar Enkhuizen, waar collega Cor Schilder onze gasheer en gids was. Dat was april vorig jaar. Net voordat de ouderdomskwalen bij Rien gingen toeslaan.


Steevast bezochten we op onze tochtjes kerken, maar vooral bewogen we ons toch van caféterras naar caféterras, om beurten elkaar onthalend op hartversterkende spijzen en verfrissende dranken.


Elke vriendschap is bijzonder. Die van Rien en mij was er een waarin je nooit voor de volle honderd procent serieus hoefde te zijn. Heerlijk! Altijd stak er de nodige ironie in onze gesprekken of gesprekjes. Loodzwaar waren ze eigenlijk nooit. Dat lag vooral aan Rien. Hij hield van het eenvoudige en gewone. Misschien heeft hij dat bij zijn grote theologische leermeester Gunning geleerd, die sprak over 'de heerlijkheid van het ordinaire (=gewone) leven'. Wat zich uitgaf als gewichtig, buitengewoon, diepzinnig, grensoverschrijdend, nu dat kon rekenen op Riens milde of soms ook subtiele en scherpe spot. Menig stukje in IdW geeft daar blijk van.


Maar Rien had zeker ook de gave van de bewondering. Vele dichters, schrijvers en theologen vereerde en bewonderde hij zijn leven lang. De zo juist genoemde Gunning wel het meest. Diens leven en theologie vormden een immer vloeiende bron van inspiratie voor talloze artikelen van zijn hand. We moesten bij IdW hem op een gegeven moment zelfs een soort schrijfverbod opleggen, wat Gunning betreft, in de vorm van een vriendelijk, doch dringend verzoek. Dat verbod heeft hij hooguit nog een paar keer overtreden.


Grote bewondering en liefde had hij ook voor Franz Kafka, voor John Donne, voor Noordmans, Miskotte, Barnard, voor zijn Amsterdamse leermeester Smelik en voor vele met name Engelse schrijvers en dichters uit heden en verleden. Lezen en schrijven was voor Rien zijn dagelijks brood. Dat heeft hij veel, heel veel gedaan, maar hij bleef er ontspannen onder. Het kwam zijn werk, zijn persoon en zijn vriendschappen ten goede.


Vriendschappen. Hij had er veel, hier in Utrecht ook. Oud als Rien is geworden (87) zijn de meesten hem voorgegaan 'op de weg van alle vlees', maar hun namen zijn voorgoed met hem verbonden. Ik mag – in zekere zin – ook namens hen hier iets zeggen; en op gevaar af sommigen te vergeten wil ik toch, in deze stad en op deze plaats, deze namen noemen: Hans van der Werf, Hans Hasselaar, Ernst Beker, Willem Barnard, Arie Spijkerboer. Zij horen bij Rien den Boer en hij hoort bij hen, evenals bij zo vele anderen. Levenden en doden.


Ach, we zijn nooit alleen. En ja, 'in HEM leven zij allen'.


Rien zal ik niet licht vergeten. Hij hoort ook bij mijn leven als een trouwe gezel en getuige. Het verdriet en de pijn om zijn heengaan moge voor mij en voor ons allen worden goedgemaakt door vele dankbare en dierbare herinneringen.


IdW (13 oktober 2012)

(c) Rens Kopmels