Lucas 2: 22 e.v.
Die merkwaardige figuur van de oude Simeon daar in de tempel van Jeruzalem mag ons boeien. Hij verdient onze eerbiedige aandacht. Dat hij oud is, staat er overigens niet letterlijk. Maar de traditie heeft hem zo neergezet en de tekst geeft er ook wel aanleiding toe. Uitdrukkelijk wel oud is de profetes Anna of Hanna. Ongeveer 84 jaar. Ik begrijp niet zo goed wat zij daar komt doen. Is het soms dezelfde als Hanna, de moeder van Samuel uit het gelijknamige Bijbelboek? Dat zou dan haar hoge leeftijd verklaren. Maar waarschijnlijk heeft Lucas haar opgevoerd als een tweede getuige om de zaak in het geding te bevestigen.
Wie nu is deze Simeon? Hij is, zou ik denken, onmiskenbaar de stem en de gestalte van het volk Israël; nauwkeuriger gezegd: van dat Israël dat in Jezus de beloofde Messias herkent en erkent! Begroet en in de armen sluit, zoals er van Simeon letterlijk staat.
Ook zijn naam wijst in die richting. Daar zit het werkwoord 'Sj-m-h' (sjemah) in, dat horen, betekent. Het 'Sjema Jisraël', uit Deuterenomium 6 klinkt in zijn naam door.
'Hoor, Israël! De Heer is onze God. De Heer is uniek. Gij zult de Heer, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht.'
Met het 'Sjema' op de lippen leeft en sterft iedere vrome Jood. Want Israël leeft in het horen van het Woord en in het luisteren naar de woorden die dit volk zijn ingefluisterd en toegesproken. Tot op de huidige dag. Misschien in de marge van de geschiedenis, maar vaak ook – we weten het maar al te goed – midden in de wreedheden en gruwelijkheden van het wereldgebeuren. Vaak als slachtoffer. Juist ook dan, in de stikdonkere nacht van de geschiedenis en men niets gewaar wordt van Gods kracht en heerlijkheid in het leven of in de wereld. Dan leeft Israël met gespannen aandacht van de woorden,die opgeschreven zijn en in de geboden en uit de beloften die het op het hart zijn gebonden.
Dat Israël representeert Simeon. Hij is als een 'soldaat-op-wacht' in de nacht van de wereldgeschiedenis. En dat is een harde, zware en eenzame dienst. Het is leven zonder tastbare tekenen van heil; leven dwars door de zichtbare werkelijkheid heen, in de verwachting, in het vermoeden en het geloof van een ander verhaal dan de geschiedenis te zien en het leven te verduren geeft. Het is leven in de gehoorzaamheid, uit de belofte; en zo staande blijven, de moed niet opgeven, het verlangen niet doen sterven, de morgen verwachten, zonder dat de levens- en wereldervaringen met die beloften overeenstemmen of eraan tegemoet komen.
Dat is Israël, dat is Simeon. Een wachter op de morgen, 'de morgen, ach, wanneer?'
Maar hem was door de Geest te verstaan gegeven (lezen we) 'dat hij de dood niet zou zien eer hij de Gezalfde des Heren gezien zou hebben.'
Dat is heel opvallend dat woord 'zien' bij deze Simeon, deze 'hoorder alleen', want even verder lezen we ook nog: '...toen de ouders het kind Jezus binnen brachten om met hem te doen naar de gewoonte der Wet, nam hij (Simeon) het in de armen en hij loofde God, zeggende: "Nu laat Gij, o strenge Meester, Uw dienstknecht vrijuit gaan, in vrede, naar Uw woord, want mijn ogen hebben Uw heil, Uw redding, gezien.'
Weer dat woord 'zien'. Simeon ziet. Hij ziet het heil en dat heil is de Heiland, het kind Jezus, dat hij zelfs in de armen neemt, zoals Lucas uitdrukkelijk vermeldt. Zichtbaar, tastbaar heil. 'Het heil dat Gij bereidt hebt voor het aangezicht van alle volken, licht tot openbaring van de volken en glorie, heerlijkheid voor uw volk Israël'.
Het geloof, zowel het joodse als het christelijke, is 'uit het horen', zoals ook Paulus dat zal zeggen. En dat is ook voor ons – niet minder dan voor Israël – een hard gelag, een moeilijk te verteren zaak. Want je zou wel eens wat vaker willen zien dat God regeert en de dingen ten goede keert in deze wereld.
Zien we dan niets, is het alles stikdonkere nacht? Simeon zegt: 'Mijn ogen hebben uw heil gezien.' Dat heil is het kind, het kind Jezus. Slechts dit kind. Niet meer, niet minder. Maar in dat kind gloort de nieuwe morgen.
Alles wordt anders, 'Alles wordt nieuw, de hemel en de aarde'.
De wachter Simeon ziet die nieuwe morgen in Jezus aanbreken en daarom kan deze soldaat-op-wacht, zoals we hem noemden, afgelost worden uit zijn zware en eenzame dienst. Een dienst, zo mogen we bedenken, die deze àndere knecht – waarlijk Israël is hij! – van hem overneemt.
Ja, alles wordt nieuw, alles wordt anders. Maar je kunt op niet- onredelijke gronden ook zeggen: alles blijft hetzelfde, alles blijft en bij het oude. 'Er is niets nieuws onder de zon'. Je kunt er dus ook nog wel een Bijbeltekst bijhalen, als je wilt.
De Joden hebben niet geloofd in Jezus als de beloofde Messias, maar de messiaanse verwachting hebben ze daarmee niet opgegeven. Zij staan nog steeds – zou je kunnen zeggen – in de positie van Simeon vóór deze Jezus begroette als de Gezalfde des Heren. Uitziende naar zijn dag in een geschiedenis zonder uitzicht. Gericht op het einde, de grote sabbat die eens zal komen. Zonder zich illusies te maken over de wereld waarin we leven. Sceptisch tegenover al dat geloof en bijgeloof, dat activisme en enthousiasme van de volkerenwereld, van de heidenen, maar ook van de christenen.
Vaak nagenoeg atheïst, maar vasthoudend aan de unieke Naam hun geopenbaard en aan wat die Naam inhoudt aan gebod en belofte. Misschien meer houdend van de Thora dan van God. Moesten ze kiezen dan zouden ze voor het eerste kiezen, voor de woorden die hen staande houden en met een opgeheven hoofd doen leven.
We kunnen dit toch alleen maar in hoge mate respecteren, ja, we beseffen dat dat vaak ook onze positie als gemeente van Christus Jezus is. Ook wij leven in de verwachting en in de hoop op de dingen die we niet zien, nog niet zien, vaak nergens ontwaren of ervaren. Zingend, biddend, de maaltijd vierend, in een geloof tegen de klippen op, de klippen van de wereld- en levenservaringen. Misschien ook de klippen van het onbegrip en de verholen spot van onze medemensen.
Is onze positie als kerk van Christus dan eigenlijk zo wezenlijk anders dan die van de synagoge? Kan onze adel – want daarvan is te spreken – een andere zijn dan die van mensen die volharden in de hoop, staande blijven in het geloof en wandelen in de liefde? We weten vaak werkelijk niet waar het met de wereld en de samenleving heen moet en waar het heengaat. We zijn vol twijfels en onzekerheden en niet zelden is de toekomst meer beangstigend en bedreigend dan veelbelovend.
Maar juist dan is het zaak de lofzang gaande te houden, de liturgie te vieren, al is dat in de ogen van rationalisten en utilisten nog zo'n nutteloos werk, dat geen enkele zode aan de dijk zet. En inderdaad is dit een werk zonder enige beloning ,misschien zelfs zonder enige voldoening. Een volstrekt belangeloos werk. Maar de lofzegging is een lied van verlangen dat reikt naar een toekomst waar we zelf wellicht geen getuigen meer van zullen zijn.
Ik denk daarbij aan de monniken in hun kloosters, maar ook aan de monniken van de wetenschap in hun laboratoria. Zij werken voor een toekomst die ze zelf niet meer zullen meemaken, voor een leven na hun eigen dood. Nu, dat mag wellicht de hoogste vorm van humaniteit heten. Dat is een leven dat zich niet uitput in de bevrediging van al zijn behoeften of in het realiseren van zijn ambities als was dat het summum van een welgeslaagd leven. Is dat laatste, vraag ik me af, niet de waan van – een ook wel nobel – heidendom? Zelfrealisatie als het hoogste doel van het mensenleven.
Wat geldt voor de Joden geldt ook voor de christenen. Ook zij leven in de verwachting van een toekomst die nog uitstaat en nog komen moet. Maar er is toch ook een wezenlijk verschil! Want die toekomst is ook al begonnen. Ze werpt haar licht vooruit en de eerste vruchten van de oogst worden al binnengehaald in het heden. Zeker, fragmentarisch en fragiel. Maar bij stukjes en beetjes worden gerechtigheid, vrijheid en vrede toch al gerealiseerd, opgenomen in het weefsel van de samenleving en de traditie. Daarom is het niet zinloos, geen onbegonnen werk te ijveren voor sociale gerechtigheid, voor eerlijkheid en zuiverheid in de menselijke verhoudingen, zowel in de persoonlijke als in de maatschappelijke sfeer. O ja, dat gebeurt met vallen en opstaan. De dingen breken ons ook weer onder de handen af, maar niettemin mogen we – en dat heel principieel – geloven in vooruitgang, progressie van de menselijkheid in onze wereld, ondanks ook steeds weer schrikbarende terugval in barbaarsheid en brute gewelddadigheid.
Twee dingen lijken aldus wezenlijk voor de gemeente van Christus. Zij zingt in de wereld een lied van verlangen dat reikt naar een nieuwe toekomst voor deze wereld. Misschien is het een nooit eindigend lied van verlangen dat door het verlangde niet vervuld of gestild wordt, maar dat zich erdoor verdiept en verinnigt.
Maar tegelijk – en zonder dat tegen elkaar uit te spelen – is de gemeente geroepen om zelf of in haar leden in de wereld, onder de mensen zich in te zetten voor een stukje gerechtigheid en menselijkheid in de samenleving, hoe bescheiden misschien ook. Want onze ijver, onze arbeid daarin is niet vergeefs op de weg die Jezus gebaand en gewezen heeft en waarop de Geest, uitgestort over alle vlees, onze zwakheid te hulp schiet.
Wat betekent het nu dat Jezus gekomen is? Nee, niet dat de wereld al verlost is, verre van dat, of ook maar 'de beste van alle mogelijke werelden' zou zijn, noch ook dat de mens zijn bestemming al bereikt heeft, een arrivé is, maar wel dat het in de kracht van de Geest volstrekt zinvol is de naaste te dienen, gerechtigheid en vrede na te jagen, de waarheid lief te hebben en in deze bedrieglijke en riskante wereld te leven met een vrij en vrolijk hart.
Want 'de toekomst van de Heer is daar/ en voor zijn voeten uit/ gaan vrede en rechtvaardigheid/ als bruidegom en bruid'. Nou ja, we hoeven ons alleen maar aan te sluiten bij deze bruiloftsstoet.. Met een lied op onze lippen en met een lied in ons hart.
AMEN