Het tegoed van de orthodoxie
Het NT kent al evenmin als het kerkelijk credo ’a man called Jesus’, zonder overigens te ontkennen dat die in het begin van onze jaartelling geleefd heeft. Maar deze man als privépersoon is al verdwenen in de nevelen van de verleden tijd bij het ontstaan van het NT. Een manco is dit evenwel niet! Jezus komt tot ons, zoals er gezegd is, ‘gekleed in het gewaad van zijn evangelie’. Zijn innerlijk leven kennen we al evenmin als het meeste van zijn uiterlijk leven als particuliere persoon. We kunnen met enig recht zeggen: er is nooit ‘een meneer Jezus’ gewest. Niet voor niets klinkt dit haast profaan en oneerbiedig. De evangeliën kennen alleen de ‘Kurios’ Jezus, dit is ‘de Heere Jezus’, zoals de meest vromen onder ons over en tot hem spreken. Zakelijk terecht! Altijd is hij al de Kurios en met deze titel wordt hij (meestal) ook aangesproken. Niemand zegt ‘Jezus’ tegen Jezus, behalve dan de moordenaar aan het kruis als een intrigerende uitzondering! (Lucas 23:42)
Hoeveel historische ervaringen er ook doorschemeren met name in de synoptische evangeliën, Jezus is er altijd al de Kyrios of Christus Jezus. Of meer dogmatisch gesproken ‘God de Zoon in het menselijk vlees’(Van Ruler). We kennen hem op de weg en in de werkzaamheid van zijn ambtelijke arbeid, als profeet, priester, koning. Of ook als het Woord in den beginne, als het initiatief dat soeverein van hemzelf uitgaat en nieuwe woorden en daden, liederen en verwachtingen in ons losmaakt. Ja, hij is ‘de Zoon van God’, , hetgeen evenwel in geen enkel opzicht in mindering komt op zijn mens-zijn, zijn vleeswording. Immers ‘in alles ons gelijk geworden, uitgenomen de zonde’, om het met de Heidelberger te zeggen. De zoektocht naar de mens Jezus van N. is niet alleen tot mislukken gedoemd, veelzeggend als dat is, maar ook misplaatst. Het gaat steeds om zijn werkingskracht en betekenis als de Messias, de Christus; om deze mens als levendmakende Geest; om hem als openbaring van Gods mensenliefde; om hem die niet in een beeld of begrip vast te leggen is en die op zijn weg en in zijn daden zijn voorsprong op zijn volgelingen niet prijsgeeft, zodat zij altijd zijn volgelingen en leerlingen zullen blijven. (Ofschoon hij in majesteitelijke macht en vrijheid ter wille van de achtergeblevenen ook weer op zijn schreden kan terugkeren en zijn voorsprong opgeeft. Tot hen komend, wandelend over de zee en hen toeroepend ‘Vreest niet! Ik ben het’-zie Marc. 6:48 ev.)
Reeds geboorte en vroege jeugd zijn die van de Messias Jezus. Hij voegt zich in de rij van Israëls geslachten, als de laatste die de eerste is, ’Jozef, de zoon van Jacob’ als vader passerend, door uit een niet-ingezaaide akker geboren te worden als een conceptie van de Heilige Geest. (Mat.1) Dit kind ‘voor wie Herodes beeft’(Vondel) en dat Caesar Augustus, die de hele wereld wilde inschrijven in zijn wereldhuishouding, zelf inschrijft in het boek van zijn geschiedenis (terwijl de keizer vervolgens door de evangelist Lucas geruisloos wordt afgevoerd),nu, dat kind is nooit een kind geweest! Of ook: altijd een kind geweest in zijn ontvankelijkheid, afhankelijkheid en menselijkheid. Niet anders als dit mensenkind en in deze knechtgestalte is hij Heer. Gezaghebbend en gebiedend als iemand die zelf gezag erkent en gehoorzaamt. Voorganger als volgeling (van Mozes). De nieuwe Josua die als eerste het beloofde land verspiedt en binnengaat.
De Zoon van God is dus altijd de mens Jezus, die ook in zijn opstanding en hemelvaart de incarnatie niet aflegt en die van de berg der verheerlijking steeds weer afdaalt in de laagvlakte van het menselijk bestaan. Daar heeft hij immers zijn tenten opgeslagen (Joh.1: 14b.) en het wordt dan ook Petrus niet toegestaan tenten (tempeltjes) te maken op de hoge berg (Mat. 17:4) (De huidige Paus lijkt daar iets van begrepen te hebben!) Het gaat in Jezus nooit en nergens om hemzelf, maar steeds om zijn ambtelijk werk dat altijd een publiek (en politiek) karakter draagt en waarin de wereld betrokken raakt doordat ze zich met hem inlaat, ‘zich op hem stort’, zoals Rosenstock het ergens drastisch en treffend zegt. Want al is het misschien te veel en niet geheel juist gezegd dat deze en andere rechtvaardigen geschiedenis maken, de wereld kan, linksom of rechtsom, niet om hen heen en raakt als het ware besmet met de bacil van hun rechtvaardigheid. De vraag naar gerechtigheid en waarheid is en wordt door hen gesteld en valt niet meer te onderdrukken of te ontlopen. Daarin wordt de wereld bevrijd vanuit haar onverschilligheid zonder grens en van haar neutraliteit zonder mededogen.
In de passiviteit van arrestatie, overlevering en kruisiging geeft Jezus de regie nochtans niet uit handen. ‘Indien gij dan mij zoekt, laat deze heengaan’ (Joh. 18:9). Jezus’ gevangenneming betekent een vrije doortocht voor zijn volgelingen. Als Jezus, rechtop, voor Pilatus als zijn rechter staat, staat deze tegelijk en meer voor hem als zijn rechter en wordt de stadhouder van de keizer, niet ongevoelig voor chantage, ons onthuld in zijn kronkelige lafhartigheid en onbetrouwbaarheid. In dat proces rond Jezus, dat hij lijdzaam en weerloos ondergaat, komt de terrorist Bar Abbas op vrije voeten en worden Herodes en Pilatus, die tot op die dag in vijandschap leefden, vrienden! (Lucas 23:12). Het zijn de eerste tekenen van verzoening en verlossing. Joden en heidenen verzamelen zich onder het kruis als een eerste gemeente. De scheiding wordt opgeheven, de tussenmuur weggebroken, de vijandschap gedood… door het kruis. (Ef.2:14 ev.) Deze lijdensgeschiedenis is heilsgeschiedenis. De schijnbare mislukking van Jezus’ weg en werk is in waarheid de triomf van zijn reddende en vindingrijke liefde. Dit alles moest zo geschieden. Niet als was het een tragedie, maar om de weg naar een toekomst van gerechtigheid en vrede vrij te maken. Niet door bloed te vergieten, maar door zelf zijn leven te geven ‘als een losprijs voor velen’.
Dit alles vindt plaats in de reële (wereld)geschiedenis en in het tijdelijke, lijfelijke en publieke bestaan. Opstanding en hemelvaart heffen de incarnatie niet op alsof we daarin met bovennatuurlijke, onaardse werkelijkheden te maken zouden krijgen. Want de opgestane en verhoogde Christus is niemand anders dan de gekruisigde en vernederde Jezus. Heer als knecht, koning als priester, herder als ‘het lam dat de zonde der wereld wegdraagt’(Joh.1:29)
In Christus Jezus wordt de (wereld)geschiedenis op een nieuw spoor gezet en in een nieuw perspectief gesteld, bevrijd van haar noodlottigheid. De weg naar een toekomst van gerechtigheid en humaniteit loopt via het plaatsvervangende offer van de Zoon des mensen, die ‘waarlijk Gods Zoon is’(Marcus 15:39). Op die weg wordt Gods heerlijkheid openbaar… als de heerlijkheid van mens en wereld. ‘De schepping is een plek licht rondom het kruis’. (Noordmans).
Een liberaal christendom dat eigenlijk alleen wil weten van Jezus als een bijzonder, eerbiedwaardig en voorbeeldig mensenkind, als Gods hoogste schepsel,(de ketterij van Arius!) doet niet alleen Jezus Christus, maar ook zichzelf ernstig te kort. Het doet geen recht aan het codewoord ICHTHUS (Jezus- Christus- Zoon van God- Redder) aan de vier ademstoten van de ene NAAM en wat in die Naam besloten ligt aan kritiek en belofte, aan kracht en troost, aan inzicht en uitzicht, aan bevrijding en gebod. Ja, aan verlossing van de wereld en het lijfelijke bestaan(Rom.8:23). Die Naam te ontsluiten is de kerntaak van een zichzelf goed begrijpende theologie en die Naam te verkondigen en te prijzen de ambtelijke opdracht van de Kerk; om er zo, als ‘ecclesia audiens’, gehoorzaam uit te leven in een discipelschap dat steeds weer in apostelschap en diaconale dienstbaarheid zal overgaan.
We moeten vrezen dat een liberaal geloof -dat zich in onze dagen ook in een eerder orthodox beleden geloof breed maakt- optimaal niet verder reikt dan een respectabel, fatsoenlijk, hooguit strijdvaardig humanisme. . We willen er zeker niet min over denken,(en weten ons zelf in hoge mate geestverwant), maar dit humanisme loopt het niet geringe risico te verglijden (en zich op te sluiten) in een wel erg vlak en cultuurgelijkvormig humanisme. Paulus staat er meestal niet hoog aangeschreven. Ernstiger is dat Jezus als de Redder van mens en wereld (!) weinig of geen krediet krijgt. Verlossing van de wereld, opstanding van het vlees, nieuwe schepping, eeuwig (=waarachtig) leven verdwijnen achter de horizont. Want de wereld draait immers eindeloos door en is het al niet mooi als we het menselijk fatsoen en de menselijke eer tenminste enigermate kunnen hooghouden?
Het orthodoxe geloof daarentegen klemt zich juist vast aan Jezus als de Verlosser, de Heiland der wereld en de Redder der zielen, deels doordat het zich in het defensief gedrongen ziet vanwege de dominante ideeën van een kerkelijk en (vooral ook) cultureel liberalisme en humanisme. Het poogt in ernst het geheimenis en de volheid van de Messias te conserveren in rituelen en sacramenten of in bezwerende, onbeweeglijke formules en begrippen. Dogma’s als vuurvaste waarheden (en niet als speek- of preekregels). De orthodoxie vreest de restloze secularisering van wat haar heilig is en bewaart en koestert het haar toevertrouwde mysterie van de Godmens in Jezus ons verschenen. Zij wenst geen kostbare parelen voor de zwijnen te werpen en dat is haar op zichzelf in dank af te nemen.
Evenwel: is het orthodoxe geloof niet vaak bezweken voor de verleiding van Petrus om tenten op te slaan voor Jezus, Mozes en Elia op de berg der verheerlijking? (Mat.17: 1 ev.) Om zo het ogenblik van de openbaring der heerlijkheid, het geschouwde visioen vast te houden en vast te leggen? Maar elke berg die Jezus bestijgt in het NT daarvan zal hij ook weer afdalen in de laagvlakte en de misère van het menselijk bestaan (zie Mat. 17:14 ev.). De verheven en verheerlijkte Christus is –nogmaals gezegd- niemand anders dan Jezus, de Mensenzoon, die zich heeft gecommitteerd en gecompromitteerd, in de omgang met zondaars en tollenaars, in het zoeken van wie en wat verloren was. De volle last van de medemenselijkheid heeft hij op zich genomen in vermoeiende twistgesprekken, in het bukkend en zuchtend oprichten van zieken en zwakken, ten laatste in het plaatsvervangend boeten en op zich nemen van alle menselijke schuld. Niet oordelend, het oordeel zelf dragend. Jezus is (de) mens voor de mens, ook voor de mens die zijn menselijkheid verloren of verkwist heeft in een reddeloos en redeloos leven als dat van de jongste zoon uit de gelijkenis. Diens verhaal en diens weg heeft Jezus tot de zijne gemaakt in een solidariteit tot het einde. De op de Naam van Jezus gedoopten worden in de kracht van de Geest van de opgestane Heer betrokken in zijn passie en als getuigen van en participanten aan zijn mensenliefde de wereld ingezonden. Een orthodox geloof en een zuivere belijdenis vormen geen alibi voor een engagement en een zich verliezen tussen de mensen en in de wereld op de wijze van Jezus. Paulus als de patroon van de rechtzinnigheid kon zich concentreren op de betekenis en de werking van kruis en opstanding en het verhaal van het leven en de leer van Jezus aan anderen overlaten (of misschien bekend veronderstellen). Wij moeten weten dat de gekruisigde en opgestane Heer niemand anders is dan Jezus, van wie we horen in de vier evangeliën en die het vuur van de liefde (voor hem en -in hem- voor alle dingen) in ons ontsteekt en onderhoudt.
Daarbij mogen we het tegoed dat het evangelie bevat ten opzichte van de moderniteit en dat de orthodoxie minstens conserveert niet uit het oog verliezen en uit ons denken verbannen.
Uit: In de Waagschaal, september 2014