Tour de France, 1950-1956
over Wout Wagtmans en Fausto Coppi
Wie in 1949 de Tour won kwam toen nog niet bij me binnen. Ik was elf jaar en dat hele verschijnsel ‘Tour de France’ behoorde nog niet tot mijn leefwereldje. Zoals zoveel niet. Wat weet je als elfjarige plattelandsjongen van het grote leven? Van politiek of cultuur, van wetenschap of kunst, van de liefde? Bijna niets. Maar dan ving je een glimp op van iets groots en meeslepends dat zich afspeelde in de zomerhitte op de Franse wegen en in de Franse en Spaanse bergen. De oudere jongens en de jonge mannen van mijn Zeeuwse dorp spraken er opgewonden over. Dat heroïsche en spannende avontuur was nog eens wat anders dan de godganse dag tussen de uien en de aardappelen een schamel stuk brood verdienen! En sommigen droomden er misschien van daar ooit zelf aan te kunnen meedoen. Want de meesten van die wielrenners waren ook begonnen als landarbeider, slagersjongen, stratenmaker of mijnwerker.
Grote namen drongen tot je door: die van de Italianen Bartali en Coppi en van de Zwitsers Kübler en Koblet. In Nederland die van Gerrit Schulte en Wim van Est en dan in dat seizoen ’49-’50 die van de amateur Wout Wagtmans, 20 jaar, uit het Brabantse St. Willebrord, destijds een van de armste dorpen van Nederland, die ook op de Zeeuwse wielerwedstrijden meestal ‘acte de présence’ gaf en die alles won wat er te winnen viel. ‘Venit, vidit, vicit.’ Wout ‘kwam, zag en won’, als een kleine Julius Caesar!
Zo ook op de eerste wielerkoers die ik meemaakte in het naburige dorp Kapelle-Biezelinge. Het moet mei 1950 geweest zijn, nog vele jaren voordat daar Jan Peter Balkenende geboren werd. Op slag werd Wagtmans mijn grote held en favoriet. Ik leefde voortaan mee net al zijn successen en nederlagen. Ik was dus een beetje idolaat van hem. Je zou het een milde vorm van afgoderij kunnen noemen. Zo werd dat geestdriftige dwepen met die wielrennerij vanuit de protestantse kerken in mijn dorp ook wel gediskwalificeerd en veroordeeld. Ik geloof niet dat het veel geholpen heeft, maar meestal verloren onze idolen na enige tijd overigens weer hun glans en ging het leven weer gewoon verder.
Maar mijn favoriet Wout Wagtmans was zeker geen eendagsvlieg en heeft me zeker niet teleurgesteld. Eind juni 1950 werd hij beroepsrenner en zijn eerste wedstrijd was het kampioenschap van Nederland op de Cauberg in Valkenburg. Bijna won hij, alleen Schulte bleef hem in een zinderende eindsprint krap voor. Ik herinner me nog de verbazing van mijn dorpsgenoten over die geweldige prestatie. Grote namen als die van Wim van est, Gerrit Voorting, Theo Middelkamp en Sjefke Janssen achter zich laten, dat was toch ongelooflijk!
En toen ging Wout mee naar de Tour de France van 1950 met nog een stuk of wat andere Nederlandse coureurs. Nu, dat werd geen succes. De Nederlanders bungelden achter in het algemeen klassement en streden een ietwat komische strijd om de zogeheten ‘rode lantaarn’. Ver bleven ze achter op de renners uit de grote wielernaties van die dagen, al die Fransen, Belgen, Zwitsers en Italianen. Op één na stapten alle Nederlanders in de Pyreneeën af. Alleen de Rotterdammer Wim de Ruyter haalde Parijs als 52e. Wie weet het nog? Zelfs Mart Smeets misschien niet eens, maar ik wel dus. Wie won er in 1950? De Zwitser Ferdi Kübler, een hele grote. De Belg Stan Ockers werd tweede.
Toen de Tour van 1951. Dat zou een onvergetelijke worden. Wim van Est, die voor het eerst meedeed, won de twaalfde etappe en veroverde tegelijk als eerste Nederlander de gele leiderstrui. Een sensatie van de eerste orde! Het land stond even op zijn kop. Maar de dag erna kwam de anticlimax. Van Est reed in een 80-meter diep ravijn en moest de strijd staken. Het is een van de meest gedenkwaardige momenten uit de Nederlandse wielergeschiedenis geworden en zelfs de minst in het wielrennen geïnteresseerde Nederlander heeft er wel van gehoord. De verslagenheid in de ploeg van Kees Pellenaars was dermate groot dat de hele equipe de volgende dag opgaf. Geen enkele Nederlander haalde aldus Parijs.
50 jaar later, in 2001, kreeg Van Est een klein monument op de Aubisque, precies op de plaats waar hij in het ravijn gereden was. De toen 80-jarige ‘IJzeren Willem’ was er persoonlijk bij en hij huilde dezelfde bittere tranen als vijftig jaar geleden.
Weer won er dat jaar een Zwitser: Hugo Koblet. ‘Mooie Hugo’, een schitterende coureur. De grote Fausto Coppi werd beslissend en naar het leek definitief verslagen.
Maar Coppi zou het jaar daarop, 1952, grandioos terugkomen. Niemand kon hem evenaren en de strijd ging eigenlijk alleen maar om plaats twee. Dat werd nog maar eens de Belg Stan Ockers, op ruim een halfuur achter de Italiaanse campionissimo.
De revelatie in de Nederlandse ploeg was dat jaar de Limburger Jan Nolten, een lange, zwierig levende vent die nochtans over bijzondere klimcapaciteiten bleek te beschikken. Hij won een bergetappe en Coppi, hoogst persoonlijk, moest alles op haren en snaren zetten om hem af te houden van een zege op de beruchte Puy de Dome. Nog jaren lang werd daarover nagesproken. Nolten werd 15e in de eindrangschikking. Van Est 18e, Voorting 22e en Wagtmans 24e. Een mooi resultaat.
Maar het zou nog mooier en onvergetelijker worden het jaar daarop, 1953. Niet minder dan vijf etappes waren er voor de Nederlanders: Gerrit Voorting, Jan Nolten, Wim van Est wonnen er ieder één en Wout Wagtmans was twee keer de beste. Vooral de etappe waarin hij met behulp van Voorting de grote Gino Bartali klopte was een hele mooie.
Ja, het werd het jaar van Woutje, zoals hij door velen liefkozend genoemd werd. Hij won de prijs voor de meest strijdlustige renner, werd tweede in het puntenklassement en vijfde in de eindrangschikking. De beste prestatie van een Nederlander in de Tour tot dan toe. Men begrijpt dat ik erg gelukkig was met deze successen van mijn grote, kleine held. Bovendien wonnen de Nederlanders dat jaar het algemene ploegenklassement. Wie had dat nog maar drie jaar geleden ooit kunnen denken!
In 1954 startte de Tour in Amsterdam en Wout won alvast de eerste etappe in het Belgische Brasschaat en daarmee de gele trui. In de komende drie jaren zou hij die nog dertien keer dragen en hij zou pas in 1980 door Joop Zoetemelk daarin als Nederlander overtroffen worden.
Maar de altijd strijdvaardige Wagtmans putte zijn krachten volledig uit en moest nog voor de Alpen afstappen. Evenals in 1953 won de Fransman Louison Bobet deze editie van de Tour en dat zou hij ook nog in ’55 doen. Henk Faanhof won de etappe naar Bordeaux, als derde Nederlander op een rij. Na Hans Dekkers in ’52 en Jan Nolten in ’53. Wagtmans zou in ’55 het kwartet volmaken. Zijn vierde etappeoverwinning in de Tour. Daarbij zou het blijven, maar het zou nog jaren duren voor ook dat record door een Nederlander gebroken werd (ik meen door Jan Jansen in de late jaren zestig, die in totaal zeven ritten won en als eerste Nederlander ook de eindzege in 1968).
1955 werd voor de Nederlanders een jaar met wisselende successen. Weer twee gele truien voor Wagtmans en één voor Van Est. Deze twee mengden zich ook in de strijd om de groene trui. Wagtmans werd uiteindelijk tweede en Van est vierde in dat eindklassement, dat door de lepe Stan Ockers gewonnen werd. Etappezeges waren er voor Daan de Groot en – zoals al gezegd – voor Wout Wagtmans in Bordeaux.
1956 zou een van de meest spectaculaire rondes uit de Tour-geschiedenis worden en dat kwam vooral ook door het brutale en gedurfde rijden van de Hollandse geuzenploeg. Weliswaar maakten de Nederlanders er in de Pyreneeën niet veel van, maar in de vlakkere ritten richting Alpen zorgden ze voor een ware revolutie in de hiërarchie van de grootste kanshebbers. Met name de gedoodverfde favoriet voor de eindzege, de Luxemburger Charly Gaul, werd op een kansloze achterstand gereden. Wagtmans veroverde weer eens de gele leiderstrui en hield die vast in de eerste Alpenetappe. Wat kregen we nou? Ging Woutje de Tour winnen? Die kans zat erin en groot was de opwinding in Nederland en bij mij in het bijzonder. Ik ging die dagen met mijn vader per trein naar Utrecht op zoek naar mijn eerste studentenkamer en ik merkte tot mijn grote genoegen dat de naam van mijn favoriet op aller lippen was. Maar Wagtmans die zo kon verrassen kon ik ook erg teleurstellen. De kaars was na die eerste rit in de Alpen helemaal opgebrand en tenslotte eindigde hij als zesde in Parijs. Op zich natuurlijk mooi, maar toch na de grote verwachting een deceptie. Winnaar van die Tour ’56 werd de vrijwel onbekende Fransman Roger Walkowiak, van wie later nooit meer iets vernomen is. Het was een van de zeldzame keren dat een volkomen outsider de Ronde won. Bijna altijd waren dat grote kampioenen. Daar hoorde Wout Wagtmans zeker niet bij. Hij reikte niet verder dan de internationale subtop, maar hij was wel kleurrijk, strijdvaardig en tamelijk veelzijdig. Voor mij in ieder geval onvergetelijk.
Sport, ook de meest spannende Tour de France, speelt zich af in de marge van het maatschappelijk en politieke leven. Wat maakt het uit of Bartali, Bobet of Coppi de Tour winnen? Het leven verandert er niet door. Toch gaat dat niet altijd op. In 1948 werd er tijdens de Tour in Italië een aanslag gepleegd op de communistenleider Togliatti, vlak voor de verkiezingen. Dat dreigde de communisten sterk in de kaart te spelen en een coup, zoals in Tsjecho-Slowakije in datzelfde jaar, was zeker niet denkbeeldig. Toen deed de katholieke premier De Gasperi een dringend beroep op de eveneens streng katholieke Bartali om de Tour vanuit een vrijwel verloren positie alsnog te winnen, zodat alle aandacht van de verkiezingen zou worden afgeleid en er een politieke luwte zou ontstaan. Dat gebeurde en zo voorkwam het duo De Gasperi-Bartali dat Italië mogelijk in handen van de communisten was gevallen! De geschiedenis van Europa had er dan ongetwijfeld anders uitgezien.
Gino Bartali, die de Tour won in 1938 en 1948 was zeer populair in Italië, maar hij kreeg al vlak voor de oorlog, zowel in de sport als in de publieke opinie concurrentie van de iets jongere Fausto Coppi. Dat zou een hele grote worden en hij was bovendien, anders dan de gezagsgetrouwe en zeer pausgezinde Bartali, een boeiende, enigszins anarchistische persoonlijkheid. Coppi’s leven zou een roman waard zijn, met alle heroïek, tragiek en romantiek van dien.
Wielrennen was zijn grote passie. Daar genoot hij van en daar leefde hij voor. Hij zocht daarin niet zichzelf, maar was daarin zichzelf. Een vrij en vrijgevig, zij het ook een ascetisch levend mens. Daarin anders dan de ‘monnik’ Bartali, die nog wel eens een wijntje dronk of een sigaret rookte. Indrukwekkend waren zijn prestaties. Het werelduurrecord op de baan, dat vele jaren standhield, twee keer wereldkampioen achtervolging, vijf keer de Ronde van Italië, twee keer de Tour de France en dan als apotheose het wereldkampioenschap in 1953 op de weg in het Zwitserse Lugano, waar hij al zijn concurrenten volstrekt kansloos liet. ‘Zijn pure macht’, schrijft Martin Ros, ‘maakte zijn grote tegenstanders tot drenkelingen in de branding.’ Enkele dagen daarna werd hij ook nog wereldkampioen achtervolging op de baan.
Coppi was toen al 34 jaar. Waar haalde hij al die kracht en inspiratie vandaan? Zijn geheime wapen – heeft men wel verondersteld (Coppi heeft dat zelf ook zo gezegd) – was zijn grote liefde voor de geheimzinnige ‘Dame in het Wit’, een doktersvrouw die Coppi adoreerde en hem al jaren volgde op al zijn koersen. Het werd een hartstochtelijke en innige wederzijdse liefde, maar ook een groot schandaal, toen het bekend werd. Italië spuugde op de echtbreker. Zelfs de Paus liet weten nooit meer een peloton te zegenen waarin Coppi zich bevond.
Hartstocht kan bezielen, maar ook iemand verteren. De volgende jaren ging het bergafwaarts met Coppi’s successen. Hij leed nederlaag na nederlaag. Nog één keer wilde hij gloriëren in zijn favoriete Ronde van Lombardije, ‘de koers van de vallende herfstbladeren’ in 1956. Het wordt zijn verdrietigste nederlaag als hij in een lange en verzengende eindsprint, waarin alle grootheden van die dagen zijn wiel niet kunnen vasthouden, op de streep door de Fransman Darrigade in een fractie van een seconde gepasseerd wordt. Coppi was ontroostbaar en hij die zo veel gewonnen had, huilde als een kind.
Ook zijn levenseinde is tragisch. Eind 1959 liep hij op een Afrikaans wielerfestijn een voedselvergiftiging op, die na zijn thuiskomst in Italië slecht behandeld werd. Hij sterft 2 januari 1960, 40 jaar oud, in dezelfde week dat in Frankrijk Albert Camus dodelijk verongelukt. Italië rouwt, zijn oude rivaal Gino Bartali voorop.
Ontroerend vind ik het briefje tussen een boeket van anjers op zijn graf van de weeskinderen van een door hem gesticht en gefinancierd weeshuis. Er staat op: ‘Lieve Fausto, we kunnen je niet meer omhelzen, maar we bieden je dit boeket aan als dank van alle kinderen die je hebt geholpen. Zie elke anjer maar als het hart van een van ons. Het is weinig, Fausto. Maar we zijn arm, dat weet je. Houd goede moed, Fausto, wij blijven altijd dicht bij je’.
Voor de armen en onaanzienlijken in den lande krijgen sporthelden soms messiaanse trekken. Nog heel lang kregen sommige Italianen tranen in de ogen en brokken in de keel als ze zich Fausto Coppi herinnerden. Sport kan het banale leven glans en schoonheid verlenen. Dat geldt voor velen en soms ook wel voor mij…