Micha 2

Onder profetische kritiek

Scherpe kritiek gaat er uit van de Bijbelse profeten naar de maatschappelijke toestanden en praktijken van hun tijd. Vooral de rijken en de machtigen moeten het ontgelden. Al op hun legersteden zinnen zij op de winsten die ze kunnen boeken en de voordelen die ze kunnen behalen, om er al bij het eerste ochtendkrieken werk van te gaan maken, staat er in het eerste vers dat we lazen. Een akker hier, een huis daar. Het is herkenbaar en nog steeds actueel, al zullen de doeleinden van het begeren en streven verschillen vertonen. We kunnen denken aan macht en geld. Daarvan kun je blijkbaar nooit te veel hebben. Maar ook aan invloed en aanzien, aan succes en carrière.


Is dat nu allemaal zo verkeerd? Behoort dat niet tot het spel van het leven en samenleven? Het sportieve en toch ook meestal legale spel. Iedereen doet daar toch in mee. Min of meer. Openlijk of verscholen. Alles binnen de geldende wetgeving of die soms, ach ja, ook wel eens ontduikend of overschrijdend.

Waarom toch die profetische toorn over die normale en zelfs genormeerde maatschappelijke praktijken? Zo gaat het nu toch eenmaal toe in de mensenwereld en in de wereldsamenleving of ons dat nu lief is of niet. Ieder mens en ieder volk streeft en strijdt voor zichzelf, naar levensruimte, naar enige macht en enig bezit. Louter om het hoofd boven water te houden in de maalstroom van het leven op aarde. Zo gaat het toe in het rijk van de natuur en al net zo in de wereldsamenleving van mensen en volken. Daar zijn nu eenmaal winnaars en verliezers en ja, het brood van de een is niet zelden de dood van de ander. Hoe cynisch ook. Maar het is niet anders.


Het recht van de sterksten en de slimsten betekent dus maar al te vaak onrecht voor de zwakken en de armen. Zij zijn de dupe van de machtspositie van de bezittende en heersende klassen. Altijd weer, al worden in de wereldgeschiedenis de rollen zo nu en dan ook wel eens omgekeerd, maar zonder dat er iets fundamenteels verandert.

Het gaat maar door en het houdt niet op. Oorlogen en bloedige conflicten, tirannie en terreur, onderdrukking en uitbuiting. Weldenkende en welwillende mensen kunnen er moedeloos van worden en de dingen maar gelaten afwachten. Kritiek en protest, verzet en gebed lijken weinig of geen zin te hebben. Er zit een harde en onverbiddelijke noodzaak in de gang van het gebeuren.


Maar Israëls profeten leven en spreken vanuit de belofte en in het geloof dat het anders kan en anders moet. Het behoort, als het ware, tot het DNA van Israël dat de mens niet alleen voor zichzelf en de zijnen leeft, maar ‘de één voor de ander’ in duurzame vrede die altijd stoelt op gerechtigheid. Dat geldt in de persoonlijke sfeer, maar bepaald ook in de sociale en wereldpolitieke verhoudingen. Leven en samenleven elkaar ten goede, elkaar tot zegen, dat is in en met Israël begonnen, hoezeer dat volk en zijn koningen daarin ook falen en blijven steken en volharden in hun kwalijke praktijken. Nauwelijks anders dan de hen omringende volken.


Vanuit het horen van de belofte, die Israël is ingefluisterd en het luisteren naar de geboden, die de weg wijzen naar de vrede, verheffen de profeten hun stem en klagen ze de misstanden, de leugens en ook de valse vroomheid aan. Het kan en zal niet ongestraft blijven. Het kwaad wreekt zich op de boosdoeners. Uiteindelijk. Of ook: vanuit de hemel openbaart zich de toorn van God over alle ongerechtigheid van mensen en volken.

De apostel Paulus zal dat laatste zo zeggen, maar de profeten weten er ook van. De Schepper en Bevrijder verdraagt het niet dat zijn goede en kostbare schepping teloor gaat en dat zijn mensen in hun ellende en door hun eigen schuld zich in het verderf storten. Daartegen verheft zich zijn toorn, zijn heilige verontwaardiging, waarvan de Schriften getuigen en waarvan de tekenen in de wereldgeschiedenis bepaald niet zeldzaam zijn...


Ach, ik weet wel dat we dat niet graag horen, dat God toornt, oordeelt, straft, maar als we ons aan de Bijbelverhalen vasthouden in ons geloof moeten we daar de oren niet voor sluiten. Gods toorn over het kwaad van de verderfelijke zonde is de keerzijde van zijn vurige liefde voor de mens en het menselijk leven. Dat haasten zich de theologen te zeggen. Met recht en reden. Maar het mag toch ook bemoedigend heten dat de barmhartige en genadige God die zich aan Israël en in de Messias Jezus geopenbaard heeft bij machte is het kwaad te keren, te begrenzen en zelfs te overwinnen. ‘Onze lieve Heer’ is geen machteloze God, als we de bijbel mogen geloven… en dat mogen we.


Met onze neiging tot afkeer van de straffende God moeten we overigens wel oppassen niet in de buurt te komen van de leugenachtige profeten, waarvan we horen vanaf vers 6: ‘... is de Here zo kort van geduld, is dat zijn manier van doen?’ De scherpe kritiek van Micha stuit op weerstand en tegenspraak vanuit een heel koor van andere stemmen. Ook profeten, die sussende woorden spreken en van komend onheil niet willen weten en horen. Maar ach, reageert Micha, ‘ze jagen wind na en spiegelen leugens voor. Ze beloven wijn en bedwelmende drank en het volk zal hen graag horen en geloven’.


Dat roept ondertussen wel een lastig en haast onoplosbaar probleem op. Want hoe zullen we de ware profetie onderscheiden van de bedrieglijke en leugenachtige?

Profeten waren er veel in Israël. Het was een beroepsgroep, een broodwinning. Dat is niet per se oneerbaar, maar al gauw speelt er een stukje eigenbelang mee in hun profeteren. Ze zijn niet geheel onafhankelijk. Onze tijd heeft ze ook: politieke leiders, opiniemakers, dominees misschien, al reikt de stem van die laatsten niet meer zo ver in deze tijd en is hun gezag niet bijster groot meer.

Maar een kenmerk van de ware profeet in Israël is dat hij wordt weggeroepen, ja, soms weggerukt uit zijn beroep en zijn maagschap, niet zelden verblijft in de woestijn en daar leeft van het Woord Gods alleen. Dat Woord is om zo te zeggen zijn dagelijks brood en wiens brood hij eet diens woord hij spreekt. Onafhankelijk van wat het volk graag wil horen of ervan vindt.

Van de grote profeet Ezechiël horen we dat hij het boek van God en de mens niet alleen moet lezen en bestuderen, maar dat hij het zelfs moet opeten! Hij moet het opnemen in zijn ingewand, het verteren en internaliseren, zodat hij de dingen nieuw en scherper gaat zien en ze vrijmoedig en onbevreesd uitspreekt. Dat is zijn onafhankelijkheid van de heersende publieke opinie. Zeker geen positie zonder risico’s!


De schijnprofeten daarentegen hebben sterk de neiging het naderende onheil te bagatelliseren en te spreken van vrede en verzoening zonder de onderliggende conflicten bloot te legen en op te ruimen. Het zijn ondanks hun vaak stoere taal zachte heelmeesters, die de verborgen gebreken en ongerechtigheden van het maatschappelijk bestel niet onder ogen willen zien en benoemen. Graag komen ze in het gevlei bij het volk dat voor alles op zijn rust en gemak gesteld is. Het kleine geluk. Ach, het is maar ‘menselijk – al – te – menselijk’!


De ware profeet gunt ons deze valse rust niet en verzwijgt het dreigende onheil niet, maar ziet het onder ogen en spreekt het uit. Moet hij daarom een onheilsprofeet heten en als zodanig weggezet worden? Daarmee doen we de profeten van Israël geen van allen recht. Want een vast kenmerk van hun profetie is, bij alle scherpe kritiek op de huidige gang en stand van zaken, hun geloof in een toekomst van vrede en recht en hun hoop op uitkomst uit de benauwenis en de bekommernis van het heden. Alleen maar onheilsprofeten zijn het nooit. Ze geloven in de mogelijkheid van omkeer en in de goede zin van de erkenning en het op zich nemen van de schuld, de eigen schuld en ook die van anderen. De collectieve schuld. Boeten, heet dat vanouds. Bukken onder last van wat verkeerd was en geloven dat we daaronder niet bezwijken, maar opgericht worden in een nieuwe vrijheid.


We lezen de profetieën van Micha in de Adventstijd. Ja zeker, dat is een tijd van verwachting, maar van verwachting midden in het rumoer van de geschiedenis. De oordelen en de gerichten zijn er niet van de lucht. Horen en zien dreigt ons bijkans te vergaan.

Maar de profetie blijft geloven in de Advent, in het komen van de Vredevorst en Bevrijder, die overigens niet zal voortspruiten uit de progressie van het historisch en maatschappelijk gebeuren, maar die geboren wordt uit een maagdelijke schoot, een niet-ingezaaide akker. Als een werkelijkheid die niet op een mogelijkheid berust.

Hij zal als een ons en onze wereld overkomende en toevallende genade de noodlottigheid en de onafwendbaarheid van het gebeuren doorkruisen en doorbreken en dat door er zelf onder te buigen en te bukken in een uiterste solidariteit met alle gebukten en verdrukten. Daarin wordt hij opgericht… en zij met hem. Als vrije en vrijmoedige mensenkinderen.


Ook Jezus is een profeet die ons in zijn waarachtige en volkomen menselijkheid oordeelt in onze onmenselijkheden, maar hij is dat als een priester, als een goede herder, die voor ons instaat en die ons voorgaat als een herder-koning naar een toekomst van vrede en rechtvaardigheid.


Dank zij hem en al zijn getuigen en representanten, voor hem en na hem, kunnen we in de benauwdheden van de wereld en de tijd leven in geloof, hoop en liefde.


AMEN

(c) Rens Kopmels