Handelingen 5: 1-11

In het evangelie van Marcus, dat we zo juist lazen, is er sprake van 'het lasteren van de Heilige Geest', en dat is een zonde (horen we) die niet vergeven zal worden. Wie dat doet, 'lasteren tegen de Heilige Geest', 'heeft geen vergeving in eeuwigheid, maar staat schuldig aan eeuwige zonde.' (Mc. 3: 28 ev.)
Dat klinkt zwaar en duister; bovendien is het ook een angstaanjagend woord. Kennelijk kun je een zonde begaan die niet voor vergeving in aanmerking komt. En stel je voor je die zonde onopzettelijk en onbewust zou begaan! Dat zou je leven belasten met een diepe, martelende onzekerheid. Heb ik niet een onvergeeflijke zonde begaan, een zonde tegen de Heilige Geest?
Want zo heeft dat duistere, raadselachtige woord wel gewerkt in de geschiedenis van het christendom en vooral in het leven van bekommerde zielen.

Alleen daarom al is goed en nodig dat we nauwkeurig bekijken wat hier precies staat en wat die scherpe uitspraak van Jezus zou kunnen betekenen.
Om te beginnen moeten we dan misschien niet al te snel spreken over zonde (of zelfs de zonde) tegen de Heilige Geest, ook al is dat dan erg gangbaar, erg gebruikelijk (ook in de theologische literatuur). Naar de letter wordt er hier niet gesproken over 'zonde tegen de Heilige Geest', maar staat er dat 'het lasteren van de Heilige Geest' onvergeeflijke zonde is. Dat is toch net iets anders.
Lasteren is smaden, opzettelijke kwaadsprekerij, voortkomend uit bewuste vijandigheid. Dus - mag direct al de conclusie zijn - moet die vrees van angstige, onzekere zielen dat men ongeweten tegen de Heilige Geest zou kunnen zondigen volstrekt ongegrond heten. Wie bang is zulk een zonde te begaan, begaat hem zeker niet! Het lasteren van de Geest is een zonde 'met opgeheven hand', zoals Joodse uitleggers zeggen. Het is een opzettelijke, moedwillige en welbewuste daad- of liever: een wandaad.

We zien dat ook in de samenhang van de tekst waarin Jezus dat woord spreekt. De schriftgeleerden zeggen van Jezus: 'Hij heeft een onreine geest', terwijl deze (NB!) doende is onreine geesten uit te drijven; onreine geesten, duivelse machten, die de mens in hun macht hebben, kwellen, in het verderf storten.
Ziet U, wie zó de onmiskenbare tekenen van het Rijk van God loochent en ze in hun tegendeel uitlegt, die lastert de Geest. Het lasteren van de Geest is de werken van het licht werken der duisternis noemen, de waarheid leugen, het leven dood, het Rijk van God als het Rijk van Satan betitelen. 'Hij heeft Beëlzebub', zeggen de in hun afwijzing van Jezus zich verhardende schriftgeleerden, 'en hij drijft door deze overste der boze geesten de geesten uit'.
Ja, wie zo de helende en heilzame kracht Gods, zoals die zich openbaart en doorbreekt in de werken van Jezus, ómliegt tot duivelswerk, die stelt zichzelf ten enenmale buiten de actieradius van Gods Koninkrijk, buiten de vergevende, vernieuwende, hér-scheppende kracht van de Geest. Zo'n mens stijft zich in zijn eigen gelijk en zweert bij de wereld zoals die nu eenmaal is-en vooral ook blijven moet. Die mens meent geen vergeving of bekering van node te hebben en voor hem behoeft de wereld geen vernieuwing of verandering. Voor hem is elk teken, elke ritseling van een nieuwe, heilzame orde alleen maar onzin, ja duivelswerk; ook al zie je het voor je ogen gebeuren dat bezeten mensen tot zichzelf komen, dat armen (zoals in Handelingen) delen in de rijkdom van de rijkeren en dat de beloften van het Koninkrijk in vervulling gaan. Wie zo de Geest lastert en wie zich zo verzet tegen de krachten van de komende eeuw, tegen de genade en de vergeving, de heilzame vernieuwing van de menselijke en maatschappelijke verhoudingen, die sluit zichzelf buiten en heeft dan ook geen deel aan het komende Koninkrijk. Gód laat die mens niet vallen, maar die mens laat zichzelf vallen. Hij lastert de Heilige Geest, hij loochent de noodzaak van de vergeving. Ja, dat is onvergeeflijk... Zo verstaan we dat moeilijke woord ten naastebij...

We lazen vanmorgen ook een gedeelte uit Handelingen 5: dat aangrijpende en aanstotelijke stuk over Ananias en Saffira. Gaat het in dit verhaal -kun je je afvragen- nu over 'de lastering van de Heilige Geest'? Nou ja, ik zou dat met de nodige voorzichtigheid wel zo durven stellen. Er is ook met zoveel woorden sprake in dit stuk van 'het bedriegen van de Heilige Geest' en even verder van 'het verzoeken van de Heilige Geest'. Dat kan blijkbaar niet straffeloos- en daarvan is deze geschiedenis een schrikwekkende illustratie. Want na hun zonde, die in onze ogen misschien toch niet zo heel vreeslijk is, vallen Ananias en even later ook zijn vrouw Saffira, dóód aan Petrus' voeten. De ernst van hun zonde is kennelijk groot.

Maar ook hier zullen we het bredere verband van het ons verhaalde goed in het oog moeten houden. In die eerste hoofdstukken van het boek Handelingen verbindt de Heilige Geest de eerste christenen tot zulk een volkomen gemeenschap dat zelfs het verschil tussen rijk en arm nagenoeg verdwijnt. De materiële goederen worden er verzameld en onderling gedeeld. We lezen: 'er was ook niet één behoeftig onder hen.' Die eerste gemeente is niet alleen maar een liturgische gemeenschap geweest, maar het was een ware levensgemeenschap, tot in de materiële aspecten van het bestaan toe. Die gemeenschap, die communie kreeg niet alleen maar gestalte in de viering van de Maaltijd des Heren, maar ze omvatte ook de materiële bezittingen. Men heeft hier wel van het 'oer-communisme' van de eerste christelijke gemeente gesproken. Dat kon in de kracht van de Geest, en door 'de grote genade, die over hen allen was' (lezen we). Daarin deelde zich het leven van de toekomende eeuw aan de gemeente mee. Die alles en allen omvattende gemeenschap was de levensvorm die paste bij het onderricht van de apostelen. De één is er ten behoeve van de ander; men leeft niet langer voor zichzelf alleen. Het bestaan en het bezit van de één komt allen ten goede! Het betekent dat men niet langer leeft ten koste van elkaar, zoals dat nog zo vaak en zo veel het geval is in onze wereld, in onze samenleving. En zie!, dat is nu precies 'shaloom', vrede: mensen, groepen en volken leven hun leven elkaar ten goede. Dit is een voorschot, een voorproefje op het vrederijk waartoe de Geest de wereld herscheppen wil...

Nu zullen we ook in alle nuchterheid moeten vaststellen dat deze oorspronkelijke levensvorm van de gemeente met zijn maatschappelijke en zelfs economische dimensie later (en ook onder ons) nagenoeg verloren is gegaan. Nog slechts fragmenten zijn daar van overgebleven: een handreiking aan de armen en behoeftigen onder ons, een collecte voor de getroffenen door onheil en rampen overal ter wereld. Dat is zeker niet niets! Daar moeten we bepaald niet geringschattend over doen, maar tevens moeten we constateren dat die alles omvattende gemeenschappelijkheid, waarvan het begin van Handelingen gewaagt, zich al snel heeft teruggetrokken op enkele liturgische tekenen en gebaren in de kerkdienst, in de samenkomst van de gemeente.
Verder moeten we ook vaststellen dat het leven uit de genade en in de liefde plotseling zo veel stroever gaat als we de ruimte van de kerk verlaten en we het leven in gezin, werk en maatschappij moeten leven. Ik bedoel: wat zo prachtig kan klinken in de kerk lijkt te verschralen en te verbleken in het moeizame en moeitevolle leven van de alledaagse dagen. Daar moeten we bukken en buigen onder de lichtere en zwaardere lasten van het leven tussen de mensen, vaak moeilijke en lastige mensen; en daar wordt het hooggestemde lied dat we in de kerk aanheffen al gauw een paar tonen lager gezongen...

Toch zullen we wat er in de kerk gebeurt niet gering moeten achten. Want dáár wordt - rond de Tafel des Heren - het brood gebroken en gedeeld als een teken en herinnering aan het delen van het brood en van alle aardse goederen wereldwijd en uiteindelijk..Daar wordt de beker der dankzegging geheven als een toast, een heildronk op de verrijzenis van alle onderdrukten en vernederden. Daar ook wordt - in de diaconale collecte - geld ingezameld voor de behoeftigen in eigen omgeving en overal ter wereld.
Misschien is het niet meer dan een gebaar, maar dan toch een bemoedigend en hartverheugend gebaar, zoals ook die daad van Barnabas, die zijn akker verkoopt en de opbrengst aan de voeten der apostelen legt, een bemoedigend gebaar is; en diens naam betekent dan ook: zoon der vertroostiing, der bemoediging.

De liturgie in de samenkomst van de gemeente speelt in op de toekomst, ons en onze wereld toegezegd; en een louter binnenkerkelijke aangelegenheid kan dat nooit blijven. De hele bewoonde wereld (de 'oecumene' heet dat in het NT) komt daarbij in het perspectief. Zeker, die gemeenschap die de Geest schept en bewerkt tot in materialiteit van het bestaan is voornamelijk toekomstmuziek, maar ze is tegelijk al begónnen toekomst, beginnende werkelijkheid. En daarin ligt een laatste, uiterste ernst. Die krachten die de Geest losmaakt in ons en onze wereld, laten zich niet ongestraft minachten. Hier een spelletje menen te kunnen spelen, zoals Ananias en zijn vrouw Saffira dat doen, dat komt neer op een bedriegen, een lasteren van de Heilige Geest. Want die gemeenschap van mensen inclusief hun goederen is maar niet een aardige bijkomstigheid in die eerste gemeente, nee, dat is een zaak van het Koninkrijk. Dat de mens bevrijd wordt van ziekte en boze geesten, dat hij geen gebrek lijdt, dáar is het God, zoals Hij zich in Christus ons heeft geopenbaard, om te doen! Daarin spiegelt zich zijn glorie, zijn heerlijkheid, dat de mens volkomen tot zijn menselijk recht komt: Gevoed en gehuisvest, vrij en vrolijk, niet in angsten gevangen, niet in vrees verward. Wie bij deze tekenen van het Koninkrijk meent 'slechts tegen mensen te liegen', zoals Ananias en Saffira dat kennelijk dachten, vergist zich deerlijk. 'Gij hebt niet tegen mensen gelogen (zegt Petrus), maar tegen Gód.'
Wie zo de Geest bedriegt en lastert zondigt tegen God en hem treft dan ook het óórdeel van God. Wie zo de toekomst veracht, zoals die zich in de werken van de Geest tegenwoordig stelt, moet dan ook zelf achterblijven in het verleden; diens weg loopt dood, letterlijk dood... Dat verkondigt ons dat schrikwekkende verhaal van Ananias en Saffira.

Het is God ernst, hoge ernst met de redding van de mens en de bevrijding van de wereld. Dat is de vreugdevolle keerzijde van deze ons zo drastisch vertelde geschiedenis. De Geest laat niet met zich spotten! Onze hoop op Gods toekomst en zijn Koninkrijk is geen ijdele hoop en onze arbeid voor die toekomst is geen volstrekt vergeefse arbeid. De Geest is zijn werkzame kracht staat daar borg voor.

AMEN
(c) Rens Kopmels