Over Sartre

Honderd jaar geleden werd hij geboren; vijfentwintig jaar geleden stierf hij: Sartre. Dit jaar is een Sartre-jaar en ik loop met het vage plan rond nog eens terug te keren naar mijn jeugdliefde. Want dat was hij. Toen ik in 1956 in Utrecht ging studeren, hing daar het ‘sartrisme’ in de academische lucht. Ik las Walging (‘La Nausée’) met veel herkenning en instemming en in de kerstvakantie sleepte ik het (waarschijnlijk) enige exemplaar uit de Utrechtse universiteitsbibliotheek van zijn hoofdwerk (tot dusver) ‘L’Être et le néant’ mee naar het Zeeuwse platteland met het montere voornemen me dat werk geestelijk toe te eigenen. Dat viel even wat tegen. Na 100 bladzijden gaf ik het op en nooit is het er meer van gekomen de resterende 600 pagina’s te lezen. Maar wie weet! Ik blijf monter. Toch ging je jaren lang als een Sartre-kenner door het academische leven.
Wat sprak mij en vele anderen zo aan in Sartre? Nu, ons werd uiteengezet dat zich in het ons omringende en doordringende zijn geen enkele zin aftekent. Het zijn is massief en massaal, ‘te véél voor de eeuwigheid’, de mens is ‘een nutteloze passie’ en ‘we sterven op de koop toe’. Dergelijke uitspraken. Vanuit de ervaren werkelijkheid konden we dat blijkbaar nauwelijks tegenspreken. Het overtuigde op een fascinerende wijze.
Achteraf zeg ik: het werd een filosofische exercitie in illusieloos leven en in de fameuze jaren zestig, toen we meenden en hoopten dat er iets van het leven en samenleven te maken viel, is een scheutje sartriaanse scepsis me steeds bijgebleven. De menselijke projecten zullen altijd op een mislukking uitlopen. Zo ben ik van vóór de jaren zestig. En soms denk ik dat in illusieloze tijden een terugkeer naar dat existentialisme ter zake zou zijn.
Want Sartre was ook weer geen ‘nihilist’, al zou je dat misschien denken. De zinloosheid van de wereld en het onvermijdelijk ‘échec’ van elk levensontwerp zijn voor hem geen excuus om van authentiek mens-zijn af te zien. Het menselijk bestaan is ongegronde en ongerichte vrijheid; niettemin ‘noblesse, qu’ oblige’. Sartre ontneemt ons alle uitvluchten om niet vrij en daarmee verantwoordelijk te leven. Als elk bestaansproject gedoemd is te mislukken moeten we dat ‘échec’ beamen. Nee, we kunnen niet, zoals Simone de Beauvoir ergens schrijft, het prachtige landschap worden dat ons omringt, er niet in verzinken en er één mee worden, maar in de mislukking die afstand te overwinnen stelt het landschap zich in al zijn schoonheid aan ons tegenwoordig. Mens-zijn is leven in het klare en ook wel onbarmhartige licht van het bewustzijn met alle pijn en vreugde vandien. Daadwerkelijk leven door te spreken en te handelen, door te kiezen, steeds opnieuw, met alle consequenties vandien. Serieus iets willen worden of willen zijn, een groot geleerde, een geliefd mens, een held of een heilige, je een reputatie verwerven, jezelf en je bestaan daarin rechtvaardigen, dat alles is ijdelheid en najagen van wind. Dat moeten we ook niet willen. Maar we moeten niet nalaten iets dappers, iets goeds te doen of te zeggen. ‘Seid ein Mann und tue etwas Tapferes’. Dat woord (van Zwingli, meen ik) is Sartre ten voeten uit. Zo authentiek mens-zijn is niet zinloos, maar zelfs eminent zinvol. Dat valt óok van Sartre te leren. En nog wel meer.

(september 2005)
(c) Rens Kopmels