1 Petrus 3: 13-22

Minstens zo’n keer of vijftien valt in die Eerste Brief van Petrus het woord ‘lijden’. Ook enkele malen in het voorgelezen stuk van vanmorgen.
Direct al in vers 14, waar we horen: ‘Maar zelfs al zoudt ge lijden omwille van de gerechtigheid, toch bent u zalig, toch bent u gelukkig te prijzen.'
En een paar verzen verder in 17: ‘ Het is beter te lijden, indien God dat wil, omdat men goed doet dan omdat men kwaad doet’.

Nu is het ene lijden het andere niet. Er is een onbegrijpelijk en onbeschrijflijk lijden dat ons en onze wereld kan overvallen vanuit de wreedheid van de natuur of vanuit de grilligheid van het wereldgebeuren. Verbijsterende rampen waarvan we horen en soms getuige zijn. Vreeslijke ziekten die ons of onze geliefden kunnen treffen. Lijden dat ons sprakeloos maakt en waarin we geen enkel licht ontwaren. Het is er, het bestaat, maar het is voor ons van een ondoordringbare duisternis. Er is een kwaad, een mateloos lijden dat de zinloosheid zelve is. Ons past hier zwijgen. Elke duiding alsof het ergens toch goed voor zou zijn, is al gauw misplaatst.
We mogen alleen geloven en bidden dat God zijn schepping (en ook onszelf) niet prijsgeeft aan de vernietigende macht van dit boze…, maar ons bewaart voor en verlost van het boze, zoals we in het Onze Vader bidden.
Ondertussen mogen we beseffen hoe hachelijk, maar ook hoe kostbaar ons het leven en het levenslicht mag zijn. Elke dag die uit het duister van de nacht verrijst en die ons geschonken wordt.

Toch gaat het in die brief van Petrus niet zo zeer over dit mateloze, buitensporige lijden dat ons in rampspoed en ziekte kan overkomen. Het gaat meer over het lijden dat de gemeente te verduren krijgt vanuit de wereld waarin ze leeft. Het onrecht haar aangedaan. Dat kan ook pijn doen, maar het is toch een ander leed dan dat onbeschrijflijke en peilloze dat we zo even signaleerden. Als zulk lijden van de kant van de mensen ons overkomt kunnen en moeten we daar ook anders mee omgaan. Er kan hier sprake zijn van een lijden (en wellicht zelfs van een sterven) dat niet volkomen zinloos hoeft te zijn. Het is er namelijk ‘omwille van de gerechtigheid’. Het overkomt ons omdat we aan de gerechtigheid vasthouden en in de waarheid -en niet in de leugen- willen leven. In die samenhang kunnen we niet zeggen dat dit lijden zinloos en vergeefs is. Gerechtigheid, waarheid, vrijheid zijn die prijs waard. Misschien zelfs de hoge prijs van ons leven.

We gedenken de komende week, op de 4-de mei, hen, die vielen in het verzet tegen het onrecht en het geweld mensen, ons volk aangedaan in de jaren ‘40-’45. Al die vaak nog heel jonge mensen die op de een of andere manier, elk op zijn wijze, de gerechtigheid méér liefhadden dan dat zij hun eigen dood vreesden. Zeker, hun leven was ook hun lief, maar zij riskeerden het ter wille van vrijheid en gerechtigheid. Ze leefden en stierven voor een toekomst die ze (mogelijk) zelf niet meer zouden meemaken. Een toekomst aan gene zijde van hun eigen dood.
Ziet U, dat mogen we waarlijk mens-waardig leven noemen. Niet alleen voor jezelf en je eigen geluk leven, maar ook voor anderen, ook voor het komende geslacht, ook voor de toekomst van onze kinderen en kleinkinderen. Want ‘niemand van ons leeft voor zichzelf en niemand van ons sterft voor zichzelf’ (Rom. 14:7).
Dat is ook een op Christus geënt, een in Christus gedóopt leven. Het is een daadwerkelijk weten dat ons leven en ons levensgeluk niet altijd de hoogste waarden zijn. Daar legden die verzetsmensen met de daad van hun leven getuigenis van af. En we kunnen van een vruchtbaar sterven spreken, van een zaad dat valt in de akker, als wij in de dankbare gedachtenis van hun levensoffer nu ook onze dagen leven, als wij vrijheid en leven- in- vrede ons waardig betonen. Leven als vrije en moedige mensen, die de waarheid liefhebben en de gerechtigheid hoog houden. Niet bang, niet laf, niet wereldgelijkvormig. Eerder bereid onrecht te lijden dan onrecht te doen, of zoals het ook in de tekst staat: ‘Het is beter te lijden, omdat men goed doet dan omdat men kwaad doet’.

In de wereld waarin we leven -als mensen en zeker als christenen- kunnen we het lijden niet altijd ontlopen of vermijden. Dat moeten we ook niet willen -of koste wat koste najagen. We leven en weten in de gemeente van Christus immers van de vruchtbaarheid van het lijden en sterven van onze Heer. Hij stierf niet tevergeefs aan het kruis, maar boette daar onze schuld en opende ons en onze wereld toekomst. Hij stierf, opdat wij zouden leven. ‘Hij heeft’ –zegt de tekst- ‘terwijl hij zelf rechtvaardig was, geleden voor de zonden van onrechtvaardigen -om u zo bij God te brengen’. Om ons zo leven te geven dat open staat naar God en naar Zijn toekomst met ons en onze wereld.
Jezus heeft zich niet op zijn rechtvaardigheid en zondeloosheid laten voorstaan en hij heeft niet geroepen ‘ik heb geen schuld, ik kan er niets aan doen’, maar hij heeft zich de zonde van de zondaars aangetrokken, die op zich genomen, die geboet en vergeven. Zo was hij de rechtvaardige door te leven en te sterven voor onrechtvaardigen. Zo was hij de ware mens door te bukken onder de last, de schuld en de moeiten van het mensenleven. ‘En daarom (zegt Paulus in Filippenzen) heeft God hem ook uitermate verhoogd en hem de naam boven alle naam gegeven…’

Die rol van de Messias hoeven wij niet te spelen. Dat werk van de verzoening en de bevrijding tot waarachtig leven, dat heeft hij gedaan, ‘voor eens en altijd’ (zegt de tekst). Hij heeft die weg gebaand, hij alleen, maar wij zijn op die weg geplaatst, wij leven en wandelen in zijn voetspoor en onder zijn geestesadem. Dat zal betekenen dat ook ons niet elk lijden bespaard kan blijven. En dat ons leven gevrijwaard is tegen alle leed, elk ongeluk, ja elk ongemak, kan onmogelijk ons enige en hoogste levensideaal en levensdoel zijn. Ja, je moet zeggen: we zijn geen christenen om ongestoord gelukkig te worden, maar we zijn christenen om het lijden, de pijn en de misère van het mens-zijn toe te laten in ons bestaan en die niet altijd te weren en te voorkomen. Want ons is geen geriefelijk leven beloofd; wél een goed, een menswaardig en een ondanks alles gezégend leven.
Nee, het is zeker ook niet zo dat we de ellende en de narigheid zouden moeten opzoeken of ons op de een of andere manier verlustigen in het kwaad, het lijden of de ellende (want de mens is een vreemd wezen met een kromme ziel; en er is ook een christelijkheid die er soms niet ver vandaan is om het lijden haast te gaan verheerlijken, ermee te dwepen). Dat moet ons verre zijn, want lijden en heerlijkheid verschillen als licht en duisternis, als de dag en de nacht, als kruis en opstanding. Die moeten we scherp onderscheiden en niet met elkaar verwarren of verwisselen, alsof deze dingen als verfkleuren in elkaar zouden overvloeien en tenslotte alles grijs en een en hetzelfde is! Aan die onverschilligheid moeten we niet vervallen. Dat is eerder heidens dan bijbels.

Lijden is lijden en op zichzelf is daar niets goeds en niets moois aan. Het is akelig, het is lelijk, het is al gauw mens-onwaardig. En toch kan dat niet betekenen dat we ons maximaal distantiëren van het leed en de pijn of het alleen maar bestrijden en trachten te voorkomen. Dat laatste natuurlijk ook wel, maar het kan niet onze enige verhouding tot het lijden zijn. Als christenen, maar ook als menselijke mensen moeten we ons het leed van onze medemensen en van de wereld ook aantrekken, ook ondergáan, er niet ongevoelig voor zijn. Het lijden kan ons niet onverschillig zijn, niet onberoerd en niet onbewogen laten. Op zijn minst zullen we het onder ogen moeten zien, dapper en nuchter; en niet de blik afwenden, er niet voor wegvluchten, zoals we van nature geneigd zijn.
Leven op het spoor en in de kring van de Messias Jezus is leven in het aangezicht van het leed dat er in de wereld en door mensen geleden wordt. Dat niet steeds maar ontwijken, dat -voor ons deel- óp ons nemen, dragen en verdragen.
Is dat niet zwaar, is dat niet moeilijk, is dat niet te veel van ons gevraagd? Nu, ons is gezegd en beloofd dat wij in dit medeleven en mede-lijden met mens en wereld niet zullen bezwijken, maar in de kracht van de Geest juist zullen leven als waarlijk menselijke mensen –en niet als onbarmhartige, onbewogen en onverschillige ón-mensen. Ja zelfs als mensen die in dit medeleven en medelijden nochtans levensvreugde en het levensgeluk zullen smaken.
De tekst was: ‘ook al moest ge lijden om de gerechtigheid, nochtans zijt ge zalig, nochtans zijt ge gelukkig te prijzen.’
Pasen, waar we vandaan komen, wil toch ook zeggen dat ons levensgeluk onverwoestbaar is; gewaarborgd in en door de Opgestane Heer. Vanuit deze zekerheid des geloofs kunnen we het kruis van het lijden op ons nemen en daarin leven hebben.

AMEN
(c) Rens Kopmels