De lichting 1928

Ik was in Freiberg en raakte in gesprek met een inwoner van dit oost-duitse stadje die 'tierärztlich beschäftigt gewesen war'. Gepensioneerd nu, een gezond, ietwat boers uiterlijk. Of hij blij was dat de DDR-tijd voorbij was, vroeg ik hem. Zijn ogen lichtten op, hij boog zich naar me toe en zei: 'Ich danke Gott täglich dass das vorüber ist'. Dit jaar was hij voor het eerst in Nederland geweest. 'Wunderschön'. Amsterdam, Delft, de Noordzee gezien: 'Sjeveningen'
Dat laatste roept herinneringen op. Altijd ben ik nieuwsgierig naar de leeftijd van wat oudere Duitsers. Precies wil ik weten wanneer ze geboren zijn, want de geschiedenis heeft in hun persoonlijke levens allicht de nodige sporen achtergelaten. Hij was van 1928. Te jong dus, dacht ik, in de oorlog om militair te zijn geweest, maar wácht even: in 1944 was hij 16 jaar en ook de lichting '28 was nog door Hitler onder de wapenen geroepen. Ik heb dat niet uit de geschiedenisboekjes, maar ik weet nog dat ze er waren: zestien-jarige jongens als soldaten op ons Zeeuwse dorp in de zomer of het vroege najaar van 1944. 'Het is toch zonde', zei mijn moeder, 't zijn nog maar kinders. Ze scheren zich nog niet eens.'
Zestien jaar en dan in een mijnenveld gestuurd worden en daar stukgaan, doodgaan, roepend om God en je moeder, zoals dat gebeurde in dat waanzinnige Ardennen-offensief dat Hitler nog ontketende in december '44! Ja, twintig jaar is ook erg, verschrikkelijk erg, godgeklaagd, maar zestien!! Ik moet nog bijna huilen als ik eraan denk. Misschien is dat vanwege die associatie met die uitspraak van mijn moeder. Zonde is het. Zonde in de meest intensieve zin van dat woord.

Of hij ook nog militair was geweest 'im Kriege', vroeg ik mijn terrasgenoot onder het bierdrinken. Nee, dat niet en dat kwam zo: hij was van de fiets gevallen en had zich lelijk verwond vlak voor de keuring. De keuringsarts had hem voor een half jaar naar huis gestuurd en zo was hij de macabere dans ontsprongen. Voor hem geen Ardennen-offensief, waar, jawel, zijn broer, twee jaar ouder, gesneuveld was. Een val van zijn fiets redde hem bijna zestig jaar geleden zeer waarschijnlijk het leven en nu zat hij hier op een prachtige zomeravond op een terras in Freiberg, vriendelijk en dankbaar lachend.
Die arts, dacht ik nog, dat was geen fanatieke, want die wist wat er gaande was en gaf hem een half jaar (!) uitstel voor een val van een fiets en daarmee een royale kans op overleven.
Leven is het sterven uitstellen, zegt Levinas ergens, en hij bedoelt dat geenszins cynisch, maar heel nuchter en positief. Die arts daar in Nazi-Duitsland was waarlijk arts. Niemand kent zijn naam, maar die staat wel geschreven in het Boek des levens dat de Eeuwige bijhoudt.

Ik was daar in Freiberg met een aantal duidelijk jongeren waarvan er enkelen als wethouder onze stad Delft besturen. Ik was er temidden van voluit 21-ste eeuwers als een enigszins achtergebleven 20-ste eeuwer.
Aan onze Freiberger uit 1928 vroeg ik nog wat hij van de toekomst dacht. 'Europa, Europa', was zijn antwoord. Ik ben het zo van harte met hem eens. En even moest ik toen aan mijn nog geen drie weken oude kleinzoon denken.
Twee afschuwelijke wereldoorlogen en veertig jaar de beklemming van de koude oorlog, dat mogen we achterlaten... maar toch maar niet vergeten. Ik hoop er nog iets van aan mijn kleinzoon te kunnen vertellen. Als hij zestien is... O, God!

(juli 2001)
(c) Rens Kopmels