Dorsvloer vol confetti
Franca Treur heeft de Nederlandse literatuur verrijkt met een knap geschreven korte roman, als haar vorig jaar verschenen 'Dorsvloer vol confetti' tenminste zo mag heten. Het is het verhaal van het twaalfjarige meisje Katalijne dat opgroeit in een zwaar orthodox boerengezin op Walcheren. Het speelt zich af zo omstreeks 1990 en het verhaal heeft onmiskenbaar een sterk autobiografische inslag. De schrijfster is van 1979 en het gezin is, wat ze in Zeeland noemen, 'oud-gereformeeerd'. Ultra-gereformeerd, zou Van Ruler zeggen en ze bevinden zich in het spectrum van de gereformeerde spiritualiteit nog rechts van de rechterflank van de Gereformeerde Bond in de Hervormde Kerk. Opgroeien in zo'n milieu aan het eind van de 20-ste eeuw is iets aparts en het moet jongere en oudere tijdgenoten vreemd aandoen dat zo iets nog bestaat in onze moderne media- en onderwijscultuur en te midden van de toeristenindustrie waarin Walcheren bepaald niet achterblijft. Daarvan moet toch het nodige binnensijpelen ook in de meest gesloten milieus. Maar vooralsnog weten de oud-gereformeerden zich te handhaven in hun zeden en gewoonten, in hun opvattingen en overtuigingen, al is het nagenoeg onmogelijk hen in de beschrijving en typering daarvan volledig recht te doen, omdat de verschillen en de nuances binnen hun kringen vaak ook groot en gewichtig zijn.
Franca Treur beleeft en beschrijft deze godsdienstige en zedelijke subcultuur door de ogen van haar jeugdige hoofdpersoon van binnenuit en dat doet ze gevoelig en intelligent. Zeker niet liefdeloos, maar ook niet zonder subtiele ironie, zodat het daardoor ook een geestig boek is geworden, waarbij ik menig keer in de lach schoot. Maar juist die lichte ironie zal haar in de kringen die ze beschrijft niet in dank worden afgenomen, want spotten, zoals dat al gauw heet, met de heilige dingen waarin men gelooft wordt er niet op prijs gesteld. In het Walcherse Biggekerke moet Franca voorlopig niet op een warme en hartelijke ontvangst rekenen.
Het boek bevat niettemin prachtige passages bij voorbeeld het gesprek tussen de oma en haar vriendin Kee, 'die er ook iets van kenne mag'. Of zij nog 'zoete ogenbikken' hebben gesmaakt de laatste tijd; 'uurtjes van korte duurtjes', waar je weer weken mee toe kunt en of Katalijne 'wel eens bidt om een nieuw hartje', maar onderwijl smult Kee van de 'melkvellen met suiker' die oma voor haar bewaard heeft en dat heeft dan met die 'zoete ogenblikken' weer helemaal niets te maken. Banaliteiten en verheven ogenblikken wisselen elkaar voortdurend af. Het licht, maar vooral ook de donkere schaduw van de eeuwigheid strijkt over deze levens en het doet soms de tranen opwellen uit het gemoed. Daarin verliezen de dingen van de dag en de behoeften van het lichaam hun betekenis. Want in het licht van 's mensen eeuwige bestemming doen de tijdelijke en aardse zaken er maar heel weinig toe. Daarin jezelf groot maken, je eigenwaarde en je geluk zoeken is de grote en tragische vergissing waarin het leven van de zeer velen verloren loopt, tenzij 'God ons stil zet' op onze doodlopende weg, zoals het oma was overkomen, die sindsdien 'een tollenaar voor God' is en zich daarin gerechtvaardigd mag weten. Oma klaagt niet over haar kwalen en spreekt niet zonder humor over haar veel te dikke en machteloze benen als over 'mijn vreemdelingen hier beneên'. Dat mag heilzame relativering heten, al zou oma er beter aan doen eens naar de dokter te gaan en diens adviezen op te volgen. Maar dat weigert ze met het argument dat haar eigen moeder ook de negentig heeft gehaald zonder ooit naar de dokter te zijn geweest. Die plattelanders hebben zo hun eigenwijsheden die overigens niet altijd met het door hen beleden geloof samenhangen.
Men kan dit boek geamuseerd lezen vooral vanwege de vele innerlijke contradicties in de opvattingen en de levenswijze die de schrijfster fijntjes blootlegt, maar wat mij betreft toch ook met pijn in het hart. Wat doen tijd en eeuwigheid elkaar hier heftige concurrentie aan! Het 'Hij moet wassen en ik moet minder worden' van Johannes de Doper wordt er verabsoluteerd. Het leidt tot een doorlopende depreciatie van de tijdelijkheid, de lichamelijkheid en de sociale en politieke dimensie van het menselijk bestaan. Daarin moet de mens zijn heil en zaligheid zeker niet zoeken, maar daarin wordt het waarachtige en eeuwige leven ook niet gerealiseerd of gesmaakt. De glans der eeuwigheid spreidt zich niet uit over de tijdelijke en wereldse dingen. En 's mensen zinnelijkheid lijkt wel een vergissing van de Schepper en geen enkele goede zin te bevatten. De liefde voor wat waar en schoon is, voor het lieftallige en welluidende, voor wat deugd doet en lof verdient (vgl. Fill.4:8) wordt er zwaar en pijnlijk ondergewaardeerd. Het gewone leven vervalt dan licht aan verruwing en onverschilligheid. De omgang met elkaar in het gezin van Katalijne is weliswaar niet hardvochtig, maar toch tamelijk bot en zonder veel attentie(s) voor elkaar. 'Mijn motor loopt op complimenten', zegt Katalijne van zichzelf, maar daar is men karig mee in haar gezin, zoals men zich ook niet verheugen kan over haar goede schoolprestaties, die haar voor het VWO bestemmen, zoals blijkt uit de Cito-toets, maar niet uit de rapportcijfers van de onderwijzer die haar 'nederig' wilde houden.
Wat heeft men weinig oog en hart voor het goede, lieve en grootse leven dat ons van God is toegedacht, voor het vergankelijke dat bestemd is met onvergankelijkheid bekleed te worden, kortom voor 'de heerlijkheid van het ordinaire leven' (Gunning). Een scheve, verkeerde theologie wreekt zich hier in het geleefde leven. Men kan de oud-gerefoormeerden de achting schenken die hun toekomt, maar tegelijk weten dat men dit geloof afwijst en waarom. Het heeft verwoestend gewerkt in ontelbaar kostbare levens, vooral door de diepe slagschaduw van de leer der dubbele predestinatie.
De schrijfster lijkt er aan te zijn ontkomen. Ze ziet op haar jeugd terug zonder wrok. Dat mag een genade en een verdienste tegelijk heten. We zijn benieuwd hoe het de leergierige en leesgrage Katalijne zal vergaan op het Christelijk Lyceum in Goes (de middelbare school van Freek de Jonge en Jan Peter Balkenende) en later in Leiden als studente in de Nederlandse letteren, maar dit schrijversdebuut overtreffen of zelfs maar evenaren lijkt nog niet zo eenvoudig
In de Waagschaal, juni 2010. Nr.9