Handelingen 8: 1-3 en 9: 1-16

We willen in de preek de vraag stellen wat 'zending' toch eigenlijk is. Want daarvan houden we misschien een karikatuur in stand, die ons niet alleen opzadelt met een kwaad geweten op het punt van onze zendingsopdracht, maar die de kerk en de kerkmensen ook een slechte reputatie bezorgt in de buitenwereld. We zouden er als christenen op uit zijn ons geloof en onze overtuigingen aan anderen op te leggen - en dat is een doodzonde in de moderne tijd. Dat kan en mag helemaal niet!

We willen proberen bijbels te toetsen wat zending of apostolaat nu eigenlijk inhouden. Daartoe lazen we enkele stukjes uit het boek Handelingen over Saulus, die later Paulus zal heten en die de eerste grote heidenapostel zal worden.
We komen Saulus voor de eerste keer tegen bij de steniging van Stefanus. Daaraan doet hij weliswaar niet mee, maar hij stemt er wél van harte mee in. We horen: 'En Saulus had mede een welbehagen in zijn dood'. Onmiddellijk daarna lezen we dat 'er te dien dage een zware vervolging tegen de gemeente in Jeruzalem ontstond en allen werden verstrooid over de streken van Judéa en Samaria met uitzondering van de apostelen.'
Als we ons afvragen hoe de naam van Jezus vanuit Jeruzalem naar Judéa en Samaria en zo verder naar de heidenwereld gaat, dan gaat het bepaald niet om een triomfantelijke of zelf-bewuste aangelegenheid. Integendeel: verdrukking en vervolging vormen er de motor van het apostolaat, van de christelijke zending. Omdat het in Jeruzalem voor de Jezus-mensen niet meer te hárden is vanwege de druk en de dreiging, ja, de vervolging die er uitgaan van de synagoge, verbreidt de naam van Jezus zich over Judéa en Samaria en zo over het rond der aarde. Als zaad worden de volgelingen van Jezus uitgezaaid, uitgestrooid over de wereldakker.
Bepaald niet vanuit een overmaat aan christelijk zelf-bewustzijn, niet uit een sterke zendingsdrang, ontstaat de zendingsbeweging, maar al vluchtend, om het vege lijf te redden, dragen de leerlingen en volgelingen van Jezus diens naam de wereld in. Maar daarin - dat moeten we ook zeggen en zien - zijn zij waarachtige getuigen en weggenoten van hun Heer, want ook Jezus komt tot de volken, tot de heidenwereld, via de verwerping, de uitstoting door zijn eigen volk Israël! Ook dat is geen triomftocht, althans niet in de oppervlakkige zin van het woord. Zo staat de zending van meet af aan in het teken van het lijden, van het kruis.

We moeten dus goed in het oog houden: aan het begin van de zending staat niet een kloek en monter besluit van de gemeente of van de discipelen om de hele bewoonde wereld te winnen voor Christus, maar het zijn de vervolgingen van de kant van de synagoge, die het apostolaat op gang brengen en voortstuwen.
In die vervolgingen blaast Saulus z'n partijtje stevig mee. We lezen in het begin van hoofdstuk 8: 'En Saulus verwoestte de gemeente, en hij ging het ene huis na het andere binnen, sleurde mannen en vrouwen mee en leverde hen over in de gevangenis.' Zo komen we hem ook weer tegen in het eerste vers van hoofdstuk 9: 'nog dreiging en moord blazende tegen de discipelen van de Heer'.
Toch bewerkt deze Saulus in zijn joods-farizeïsche ijver tegen Jezus het tegendeel van wat hij beoogt n.l. dat diens naam wordt uitgestrooid over de akker van de wereld en zó wortel schiet in vreemde bodem en vrucht draagt. Al vóór hij Paulus zal heten is deze Saulus eigenlijk al een apostel; een apostel ondanks zichzelf, tegen wil en dank..
Maar misschien vindt u dat toch wat gezocht en geforceerd om het zo te zeggen. Heeft het zin om het zo te zien? Nu, ik dacht van wel. We moeten n.l. in het boek Handelingen leren letten op de regie en de overmacht van de op Pinksteren uitgestorte Heilige Geest. De Geest is de grote strateeg van de zending en de Geest heeft -om zo te zeggen- de wind er dusdanig onder dat ook de kwaadwillende elementen niet anders kunnen dan medewerken ten goede. Ver vóór elk menselijk of kerkelijk initiatief is de Geest al aan de gang en aan het werk en deelt zich de kracht van de opgestane Heer mee aan de hele bewoonde wereld. Van verbazing en vreugde over deze kracht en voortvarendheid van de Geest is het boek Handelingen vol. De Geest is begonnen te waaien en te werken en Hij voert de mensen mee in zijn vaart en op zijn weg. Daarbij schuwt hij de harde middelen van verdrukking en vevolging niet.
Het is eigenlijk heel eenvoudig: doordat de leerlingen van Jezus zich vasthouden, zich vastklampen aan die naam van Jezus (en aan alles wat daarin aan belofte en kracht, aan gebod en kritiek, aan hoop en uitzicht besloten ligt) komt het tot verbreiding van die naam. Dat is de weg van de zending, zoals die in het boek der Handelingen beschreven wordt.

We zouden eigenlijk niet moeten spreken over het 'bedrijven van zending'. Want daarmee houden we die karikatuur in stand. Zending bedrijf je nauwelijks. Als je dat toch probeert wordt het haast onvermijdelijk propaganda. Propaganda van je eigen gelijk, je eigen geloof, in wezen propaganda van jezelf en je eigen cultuur. Zending in de bijbelse zin van het woord is dus niet een soort geestelijke 'voortplantingsdrift'. Dat zit er weliswaar diep in bij de mens -want we willen onszelf en alles wat we geloven en ons lief is bevestigd en weerspiegeld zien in ánderen-, maar het is toch een grove vertekening van de zending zoals die ons in Handelingen verhaald wordt.

Wat is nu óns aandeel in de zending waarvan de Geest de regisseur is? Nu, dat is bescheiden, maar tegelijk wezenlijk. Ook wij moeten vasthouden aan die naam van Jezus, d.w.z. naar zijn woord horen en op zijn weg blijven. Dán zal de Geest voor de rest zorgen. Wij hoeven de ander niet te overtuigen of te bekeren, maar getuigen van Christus zullen we alléén zijn als we Hem volgen in zijn spoor, als we deel krijgen aan zijn lijden en zijn heerlijkheid, aan zijn kruis en opstanding.
We kunnen het misschien nog anders en duidelijker zeggen: door mens te zijn met en tegenover deze mens (en in Hem met allen waarmee Hij zich verbonden heeft) zullen we levende verwijzingen naar Hem, zijn getuigen zijn. Ook dat getuige-zijn van Christus is amper onze daad. Het overkomt ons. Getuigen van Christus zijn we altijd onopzettelijk, zonder het te beogen, zonder het uitdrukkelijk te willen. We zijn het eigenlijk ook altijd ondanks onszelf. Het is niet ons oogmerk, ook niet onze verdienste en dan ook niet onze zorg. Zending en ook bekering is een werk van de God, de Heilige Geest. Dat kunnen wij niet en dat hoeven we niet. Als wij daadwerkelijk horen naar Gods Woord in Christus tot ons gesproken dan zal ons bestaan een levend getuigenis van Hem afleggen. Als zijn leerllingen en volgelingen worden we daarin vanzelf ook zijn apostelen en getuigen. Dat vraagt nog niet iets extra's.
Zeker ook in onze eigen tijd en in onze cultuur is het haast een onbegonnen werk te zeggen, uit te leggen wie Jezus is en wat ons in hem gegeven is. Dat kan misschien alleen nog in de beslotenheid van de kerkdienst of het leerhuis. Nauwelijks op de televisie, nauwelijks op straat. De misverstanden en ergernissen zijn dan niet van de lucht. Maar getuigen van Christus doen we dan ook niet zo zeer door zijn naam te noemen, maar we getuigen van hem door in zijn voetspoor te treden, door mens te zijn met hem, achter hem. Dan zullen we op hem gaan lijken, hem gelijkvormig worden. Daar zorgt de Geest voor. Laten we dat dan ook maar aan de Geest overlaten!
Dat getuige-zijn ondanks jezelf blijft er dus altijd inzitten. Ook als Saulus Paulus gaat heten en hij gaat delen in het lijden van de Heer en zijn gemeente in plaats van lijden toe te brengen. Als hijzelf vervolgd wordt in plaats van te vervolgen en te verdrukken. Ook Paulus zal zending bedrijven als een voortgedrevene door de Geest en niet zelden als zelf een verdrevene, verjaagde, verstotene.

Het mag ons dan ook niet ontgaan dat in dat woord van de Heer aan Ananias in Damascus dat lijden uitdrukkelijk genoemd wordt. 'Ga, want deze is mij een uitverkoren werktuig om mijn Naam te dragen voor de volken en de koningen en de kinderen Israëls, want Ik zal hem tonen hoeveel hij lijden moet terwille van mijn Naam'.
Saulus krijgt dan ook niet zo zeer 'veel te doen' als hij geroepen en gezonden wordt, maar hij krijgt 'veel te lijden', veel te ondergáan.
Bij de zending in christelijke zin zal het er in de eerste plaats om gaan dat we het leed van de mensen en de nood van de wereld onder ogen zien en het in ons opnemen, tot ons hart laten doordringen.
Je bent daarin christen, denk ik wel eens, dat je het leed en het ongeluk niet altijd weert, maar toelaat in je bestaan, dat je het lijden niet altijd uit de weg gaat en dat je in de kracht van de opstanding je kruis op je neemt. Onze vruchtbare en goede daden wortelen in de bewogenheid en de helderziendheid van de liefde, in het mede-lijden met wie lijden.
De roeping van Saulus op de weg naar Damascus en zijn zending de wereld in betekenen in ieder geval dat zijn fanatieke ijver gebroken wordt in de ontmoeting met de gekruisigde en opgestane Heer. De ontvankelijkheid krijgt dan de voorrang boven de daadkracht, de liefde gaat vooraf aan de geloofsijver. Vanuit deze voorang van de liefde, vanuit het geduld om te dragen en te verdragen, heeft Saulus als Paulus overvloedig gearbeid en is zijn arbeid en is zijn ijver niet ijdel, niet vergeefs geweest.
We láten ons zenden als we door de liefde bezield en door de Geest gedreven worden. We gaan naar de mensen en naar de wereld in hun nood en verlorenheid, omdat we het om Christus' wil niet laten kunnen en laten mogen. Als kerk niet en soms ook hoogst persoonlijk niet. De zending is niet ons initiatief, maar wel het gebod waar we ons niet tegen verzetten mogen.

AMEN
(c) Rens Kopmels