Het verhaal maakt geschiedenis
'Een roman is een verhaal en anders niets'. Deze uitspraak van de Vlaamse literator Gerard Walschap is me altijd bijgebleven. Kan dat ook van de bijbel gezegd worden? 'De bijbel is een verhaal en anders niets'. Een sterk verhaal, een goed verhaal, maar toch: een verhaal. Anders niets! Ik zou het wel durven verdedigen. Maar het behoeft eerlijkheidshalve nuancering. De bijbel bevat vele verhalen, 'micro-stories' vooral, die samen nochtans 'un grand récit' vormen. Dat zeker, maar naast verhalen ook geboden en gebeden, profetieën en spreuken, ja ook het (theologische) betoog ontbreekt niet geheel. Dan denken we vooral aan de apostolische brieven. Paulus getuigt voornamelijk betogend.
Daarom zou ik toch liever zeggen in het spoor van de orthodoxie, maar ook meer in overeenstemming met de zaak: de bijbel is het Woord van God in het getuigenis van profeten en apostelen. Het is een Woord naar ons uitgegaan en dat ons aanspreekt, gebiedt en oordeelt, bemoedigt en opricht, troost en vermaant, ja, gelukkig maakt en daarbij is de verhaalde geschiedenis een geprivilegieerd communicatie-medium.
Dat de bijbel Gods Woord is gelooft en belijdt de kerk en zij leest en hoort, vertaalt (!) en verhaalt de Schriften navenant; dat wil zeggen: in de hoop en de verwachting dat deze verhalen ook ons 'Weisung' bieden, ons op adem en op verhaal doen komen. In deze getuigenissen spreekt God tot ons en deze God is niet van zijn Woord te scheiden. Hij is (in zichzelf) niet anders dan in zijn sprekende en ons roepende openbaring. Buiten dit Woord tot ons en tegenover ons weten we niet van God en willen we ook niet van Hem weten. Want voor we het weten schieten we dan in de sporen van een 'natuurlijke theologie'. En die weg is ons afgesneden.
Minder gelukkig vind ik dan ook de vraag van Teunard van der Linden of 'God er ook achter staat'. Nee, zou ik zeggen, Hij staat niet achter zijn verhaal, maar Hij komt er in méé. Hij komt in zijn spreken ons nabij en misschien ons te ná. Er zit niets 'achter' de bijbelverhalen, al zit er des te meer in. Dat zal ook betekenen dat we het met het verhaal (de verhalen) moeten doen- en het ook kunnen doen! Het verhaal van Gods menslievendheid, van zijn barmhartigheid mag ons genoeg zijn. Christus komt tot ons in het gewaad van zijn evangelie. Niet anders kennen we Hem.
Dat is ongetwijfeld óok een verbijsterende en adembenemende zaak. We kennen God alleen 'van horen zeggen'. 'Het verhaal gaat…' Dat is al. Maar ik acht de titel van Nico ter Lindens 'opus magnum' treffend en zeer ter zake. Alle religieuzen, die naar meer vastigheid haken, is dat veel te weinig en voor de skeptici een reden om de schouders nog meer op te halen. Sterk is dan ook de neiging om het verhaal een ontisch of historisch fundament mee te geven, maar het enige 'fundament', als we daar van willen spreken, is Christus zelf als Gods Woord tot ons uitgegaan en gesproken bij monde van de apostelen (en eerder al van de profeten). Dat Woord komt 'van alzo hoge, van alzo veer…', zoals het Kerstlied dat onvergetelijk uitdrukt. Dat Woord is niet ons woord, niet opgeklommen in het heidense hart en evenmin in dat van Israël. Het komt van buiten of van boven. Vanuit andere en ons vreemde windstreken. Het is exterieur aan ons bestaan en ons bewustzijn. Daarin niet op te vangen. Groter dan ons hart. Het gaat dwars en kritisch in tegen onze natuurlijke beseffen en instincten. Dat God geen andere woorden of handen zou hebben dan de onze is er dan ook flink naast. Zijn menselijkheid (daarvan is zeker te spreken) verschilt van de onze hemelsbreed. Dat verschil mag ons - in Gods naam, zou ik haast zeggen- niet onverschillig zijn. God is God. En niet zomaar een mens of een beeld van de mens. Dat moet het eerste zijn, maar Gods goddelijkheid sluit zijn menselijkheid niet uit, maar juist in. Dat mag vanuit de christologie toch als evident gelden. Evenzo sluit Gods verhaal het onze niet uit. Ik meen dat het G. van der Leeuw was, die eens opmerkte dat als God ons zijn verhaal vertelt, dan horen we daarin tot onze niet geringe verbazing ook het onze, zij het dan in deze kritische belichting en in dit hoopvolle perspectief. Anders dan dat wij onszelf ons verhaal vertellen en ons onze geschiedenis te binnen brengen en boekstaven.
De (ernstige) bedenkingen tegen een aantal formuleringen van zowel Nico als Carel ter Linden en ook van Dorothee Sölle, die Van der Linden op het eind van zijn artikel noemt, kan ik wel delen, maar niet zijn ietwat zorgelijke vragen. Wat blijft er over van de heilsgeschiedenis als alles verháal wordt en God een 'verhaalfiguur'? Nu, we zullen- exacter dan Van der Linden het hier doet- moeten zeggen dat niet alles een verhaal wordt, maar dat 'alles' primair een verhaal is; een verhaal dat geschiedenis maakt en dat het bestaan niet ongemoeid en het zijnsbestand niet ongeschokt en onveranderd laat.
In den beginne is het Woord en dat schept 'geschiedenis'. Aan het verhaal van Gods liefde gaat niets vooraf. Dat is het eerste en het laatste, de alpha en de omega, al kunnen we onze oren niet geloven! Maar 'onze geschiedenis' wordt daarbij niet uitgewist,(laat staan dat ze zou 'verdampen'), doch eer in dit licht aan het licht gebracht. Ze komt daarin tot haar bestemming en vervulling en ze zal daarin meer blijken te zijn dan 'a tale told by an idiot'. Onze geschiedenis staat onder de kritiek en de belofte van dit verhaal en het is theologisch dan ook inadequaat het verhaal van 'God- met- ons' onder 'historische kritiek' te stellen. Dat was misschien even nodig en heilzaam, al was het alleen maar om dit verhaal te bevrijden uit de knellende historische kaders waarin het opgesloten werd en waarin het niet vrijuit kon spreken.
Wat wij 'geschiedenis' believen te noemen in (hoge) ere, maar de betekenis ervan voor ons leven en onze toekomst, kortom voor ons heil, is begrensd en moet sterk gerelativeerd worden. De historie moet tot spreken gewekt worden. Vanuit zichzelf is de sprake die er uitgaat van de geschiedenis niet veel meer als het geruis van vele wateren.
Zeker, er was wel zo iets als een 'historisch Israël' of een 'historische Jezus', daaraan hoeven we niet te twijfelen, maar de Heilige Geest als de auteur, liever de poëet van het heilsverhaal gaat er in dichterlijke vrijheid en uiterst creatief mee om, zoals een romanschrijver met de historische of autobiografische gegevens. Daardoor kunnen deze een hoger werkelijkheidsgehalte en meer zeggingskracht krijgen. Zo is het verhaal niet minder, maar meer dan de blote feitelijkheden. Niet zwakker, maar sterker. Sprekender en overtuigender.
De Geest schept de heilsgeschiedenis uit brokjes historie, maar ook wel 'ex nihilo', uit het niets. Ook de Christus, in wie we geloven en in welke naam ons behoud is, is een creatie, een concept van de Heilige Geest ('conceptus de Spiritu sancto'). Reeds ten tijde van het ontstaan van het NT was de 'historische Jezus' verdwenen in de mist van een onachterhaalbaar verleden. Er waren alleen de verhalen en de belofte van zijn (weder)komen. We moeten Hem dan ook niet zoeken en proberen te achterhalen in dat verleden, in 'het graf van weleer', want Hij is daar niet, zoals we horen in de opstandingsverhalen, maar Hij gaat ons vóor naar zijn toekomst, die als de zijne ook de onze is.
Aangewezen op historie is de Geest niet, al is Hij een vriend niet alleen van het gezonde verstand, maar zeker ook van nuchtere en zakelijke historische wetenschap (en eveneens van dito natuur -en menswetenschappen). Maar Hij zweeft als een arend boven de historische wateren en daalt er als een duif in af. De Geest heeft zijn eigen verhaal. De kracht en de impact van dit verhaal moeten we niet onderschatten. Het laat zich niet onbetuigd. Het krijgt antwoord in mensenlevens en het echo't en weerklinkt in de wereldgeschiedenis. Ook de rampen- en lijdensgschiedenis van de wereld staat in het teken van de bevrijdingsgeschiedenis, waarvan Gods verhaal, Gods Woord het begin en het beginsel is.
In het licht van dit Woord mag en moet de (wereld)-geschiedenis gelezen en geduid, bovenal geléefd worden. Daarom: geen koudwatervrees dat er niets van de (heils)geschiedenis overblijft en dit alles verdampt in de narratieve theologie of prediking. De geschiedenis komt in dit verhaal juist tot haar recht en aan het licht. Gelijk ook wij zelf.
Uit: In de Waagschaal. Nieuwe Jaargang 34. Nr. 11 (13 augustus 2005)
Daarom zou ik toch liever zeggen in het spoor van de orthodoxie, maar ook meer in overeenstemming met de zaak: de bijbel is het Woord van God in het getuigenis van profeten en apostelen. Het is een Woord naar ons uitgegaan en dat ons aanspreekt, gebiedt en oordeelt, bemoedigt en opricht, troost en vermaant, ja, gelukkig maakt en daarbij is de verhaalde geschiedenis een geprivilegieerd communicatie-medium.
Dat de bijbel Gods Woord is gelooft en belijdt de kerk en zij leest en hoort, vertaalt (!) en verhaalt de Schriften navenant; dat wil zeggen: in de hoop en de verwachting dat deze verhalen ook ons 'Weisung' bieden, ons op adem en op verhaal doen komen. In deze getuigenissen spreekt God tot ons en deze God is niet van zijn Woord te scheiden. Hij is (in zichzelf) niet anders dan in zijn sprekende en ons roepende openbaring. Buiten dit Woord tot ons en tegenover ons weten we niet van God en willen we ook niet van Hem weten. Want voor we het weten schieten we dan in de sporen van een 'natuurlijke theologie'. En die weg is ons afgesneden.
Minder gelukkig vind ik dan ook de vraag van Teunard van der Linden of 'God er ook achter staat'. Nee, zou ik zeggen, Hij staat niet achter zijn verhaal, maar Hij komt er in méé. Hij komt in zijn spreken ons nabij en misschien ons te ná. Er zit niets 'achter' de bijbelverhalen, al zit er des te meer in. Dat zal ook betekenen dat we het met het verhaal (de verhalen) moeten doen- en het ook kunnen doen! Het verhaal van Gods menslievendheid, van zijn barmhartigheid mag ons genoeg zijn. Christus komt tot ons in het gewaad van zijn evangelie. Niet anders kennen we Hem.
Dat is ongetwijfeld óok een verbijsterende en adembenemende zaak. We kennen God alleen 'van horen zeggen'. 'Het verhaal gaat…' Dat is al. Maar ik acht de titel van Nico ter Lindens 'opus magnum' treffend en zeer ter zake. Alle religieuzen, die naar meer vastigheid haken, is dat veel te weinig en voor de skeptici een reden om de schouders nog meer op te halen. Sterk is dan ook de neiging om het verhaal een ontisch of historisch fundament mee te geven, maar het enige 'fundament', als we daar van willen spreken, is Christus zelf als Gods Woord tot ons uitgegaan en gesproken bij monde van de apostelen (en eerder al van de profeten). Dat Woord komt 'van alzo hoge, van alzo veer…', zoals het Kerstlied dat onvergetelijk uitdrukt. Dat Woord is niet ons woord, niet opgeklommen in het heidense hart en evenmin in dat van Israël. Het komt van buiten of van boven. Vanuit andere en ons vreemde windstreken. Het is exterieur aan ons bestaan en ons bewustzijn. Daarin niet op te vangen. Groter dan ons hart. Het gaat dwars en kritisch in tegen onze natuurlijke beseffen en instincten. Dat God geen andere woorden of handen zou hebben dan de onze is er dan ook flink naast. Zijn menselijkheid (daarvan is zeker te spreken) verschilt van de onze hemelsbreed. Dat verschil mag ons - in Gods naam, zou ik haast zeggen- niet onverschillig zijn. God is God. En niet zomaar een mens of een beeld van de mens. Dat moet het eerste zijn, maar Gods goddelijkheid sluit zijn menselijkheid niet uit, maar juist in. Dat mag vanuit de christologie toch als evident gelden. Evenzo sluit Gods verhaal het onze niet uit. Ik meen dat het G. van der Leeuw was, die eens opmerkte dat als God ons zijn verhaal vertelt, dan horen we daarin tot onze niet geringe verbazing ook het onze, zij het dan in deze kritische belichting en in dit hoopvolle perspectief. Anders dan dat wij onszelf ons verhaal vertellen en ons onze geschiedenis te binnen brengen en boekstaven.
De (ernstige) bedenkingen tegen een aantal formuleringen van zowel Nico als Carel ter Linden en ook van Dorothee Sölle, die Van der Linden op het eind van zijn artikel noemt, kan ik wel delen, maar niet zijn ietwat zorgelijke vragen. Wat blijft er over van de heilsgeschiedenis als alles verháal wordt en God een 'verhaalfiguur'? Nu, we zullen- exacter dan Van der Linden het hier doet- moeten zeggen dat niet alles een verhaal wordt, maar dat 'alles' primair een verhaal is; een verhaal dat geschiedenis maakt en dat het bestaan niet ongemoeid en het zijnsbestand niet ongeschokt en onveranderd laat.
In den beginne is het Woord en dat schept 'geschiedenis'. Aan het verhaal van Gods liefde gaat niets vooraf. Dat is het eerste en het laatste, de alpha en de omega, al kunnen we onze oren niet geloven! Maar 'onze geschiedenis' wordt daarbij niet uitgewist,(laat staan dat ze zou 'verdampen'), doch eer in dit licht aan het licht gebracht. Ze komt daarin tot haar bestemming en vervulling en ze zal daarin meer blijken te zijn dan 'a tale told by an idiot'. Onze geschiedenis staat onder de kritiek en de belofte van dit verhaal en het is theologisch dan ook inadequaat het verhaal van 'God- met- ons' onder 'historische kritiek' te stellen. Dat was misschien even nodig en heilzaam, al was het alleen maar om dit verhaal te bevrijden uit de knellende historische kaders waarin het opgesloten werd en waarin het niet vrijuit kon spreken.
Wat wij 'geschiedenis' believen te noemen in (hoge) ere, maar de betekenis ervan voor ons leven en onze toekomst, kortom voor ons heil, is begrensd en moet sterk gerelativeerd worden. De historie moet tot spreken gewekt worden. Vanuit zichzelf is de sprake die er uitgaat van de geschiedenis niet veel meer als het geruis van vele wateren.
Zeker, er was wel zo iets als een 'historisch Israël' of een 'historische Jezus', daaraan hoeven we niet te twijfelen, maar de Heilige Geest als de auteur, liever de poëet van het heilsverhaal gaat er in dichterlijke vrijheid en uiterst creatief mee om, zoals een romanschrijver met de historische of autobiografische gegevens. Daardoor kunnen deze een hoger werkelijkheidsgehalte en meer zeggingskracht krijgen. Zo is het verhaal niet minder, maar meer dan de blote feitelijkheden. Niet zwakker, maar sterker. Sprekender en overtuigender.
De Geest schept de heilsgeschiedenis uit brokjes historie, maar ook wel 'ex nihilo', uit het niets. Ook de Christus, in wie we geloven en in welke naam ons behoud is, is een creatie, een concept van de Heilige Geest ('conceptus de Spiritu sancto'). Reeds ten tijde van het ontstaan van het NT was de 'historische Jezus' verdwenen in de mist van een onachterhaalbaar verleden. Er waren alleen de verhalen en de belofte van zijn (weder)komen. We moeten Hem dan ook niet zoeken en proberen te achterhalen in dat verleden, in 'het graf van weleer', want Hij is daar niet, zoals we horen in de opstandingsverhalen, maar Hij gaat ons vóor naar zijn toekomst, die als de zijne ook de onze is.
Aangewezen op historie is de Geest niet, al is Hij een vriend niet alleen van het gezonde verstand, maar zeker ook van nuchtere en zakelijke historische wetenschap (en eveneens van dito natuur -en menswetenschappen). Maar Hij zweeft als een arend boven de historische wateren en daalt er als een duif in af. De Geest heeft zijn eigen verhaal. De kracht en de impact van dit verhaal moeten we niet onderschatten. Het laat zich niet onbetuigd. Het krijgt antwoord in mensenlevens en het echo't en weerklinkt in de wereldgeschiedenis. Ook de rampen- en lijdensgschiedenis van de wereld staat in het teken van de bevrijdingsgeschiedenis, waarvan Gods verhaal, Gods Woord het begin en het beginsel is.
In het licht van dit Woord mag en moet de (wereld)-geschiedenis gelezen en geduid, bovenal geléefd worden. Daarom: geen koudwatervrees dat er niets van de (heils)geschiedenis overblijft en dit alles verdampt in de narratieve theologie of prediking. De geschiedenis komt in dit verhaal juist tot haar recht en aan het licht. Gelijk ook wij zelf.
Uit: In de Waagschaal. Nieuwe Jaargang 34. Nr. 11 (13 augustus 2005)