Het vlakke land
Het mooist is Nederland tussen z'n grote rivieren. Dat vond ik allang, maar sinds vorig jaar (1989) woon ik zelf in het vergeten land van Maas en Waal en nu word ik van dag tot dag in die mening bevestigd. Na ruim dertig jaar Randstad merk ik dat mijn 'stadsnervositeit' en 'stadseenzaamheid' er minder worden. Er gaat onmiskenbaar consolatie uit van dit wijde land dat je heel vanzelfsprekend welkom heet op zijn wegen en dijken en dat eindeloos boeit met wisselende vergezichten en zijn spel van licht en luchten. Elk seizoen weer anders, elk jaargetijde weer van een eigen schoonheid.
Ik bemerk bij mezelf dat ik er soms neig naar een rustig en tevreden 'heidendom' – met de drama's van het mensenleven en de wereldgeschiedenis op veilige afstand. Dat is ons evenwel niet gegund, want 'waarheen zou ik vlieden voor Uw aangezicht?' (Psalm 139:7). Maar een zekere beschutting tegen de schokkende dramatiek van het wereldgebeuren bieden land, lucht en water in hun voorbeeldig samenspel toch wèl. De peppels kan het niet schelen wat de mensen beramen en ook het gras gelooft het wel. Dat is, inderdaad, 'als het gras des velds, dat heden is en morgen in de (zonne)oven geworpen wordt' (Mt. 6:30), om dan als geurend hooi de zinnen aangenaam te prikkelen en een oud vertrouwen te voeden.
Anders dan in de steden is er op het land en in de natuur niet of nauwelijks memorie aan de menselijke daden en wandaden in de geschiedenis. Het kan ons overigens ook gaan ergeren en teleurstellen dat we door al die milde schoonheid van beemden en bermen toch niet herkend en begrepen worden. We worden niet wijzer van bomen en van al dat groen. Socrates vond dat al en Willem Barnard dichtte: 'Ze zwijgen in geuren en kleuren'. En hij vervolgde: 'Ik moet zelf gaan gebeuren / of het gaat helemaal mis'. En: 'Ik leef hier uit den treure / ik moet mij weer losscheuren'.
Dat laatste heb ik nog niet. Stadsmens geworden na een jeugd in het Zeeuwse ontdek ik dat het vlakke land zijn eigen kostbaarheid heeft dat ons grandioos overleeft. Mits we behoeden en bewaren, want de moderne tijd is haast een kaalslag van landschap en natuur. We achten het te weinig dat unieke, prachtige polderland, dat Nederland nog rijk is, met al die sieraden van oude huizen, boerderijen en kerkjes.
Laten we er 'nationale parken' van maken en er alle herrie en beton zo veel mogelijk weren. Want wat er groeit en bloeit, droomt en slaapt op ons platte, Hollandse land verdient het de toekomst te worden ingedragen. Het is het conserveren meer dan waard.
(juli 1990)
Ik bemerk bij mezelf dat ik er soms neig naar een rustig en tevreden 'heidendom' – met de drama's van het mensenleven en de wereldgeschiedenis op veilige afstand. Dat is ons evenwel niet gegund, want 'waarheen zou ik vlieden voor Uw aangezicht?' (Psalm 139:7). Maar een zekere beschutting tegen de schokkende dramatiek van het wereldgebeuren bieden land, lucht en water in hun voorbeeldig samenspel toch wèl. De peppels kan het niet schelen wat de mensen beramen en ook het gras gelooft het wel. Dat is, inderdaad, 'als het gras des velds, dat heden is en morgen in de (zonne)oven geworpen wordt' (Mt. 6:30), om dan als geurend hooi de zinnen aangenaam te prikkelen en een oud vertrouwen te voeden.
Anders dan in de steden is er op het land en in de natuur niet of nauwelijks memorie aan de menselijke daden en wandaden in de geschiedenis. Het kan ons overigens ook gaan ergeren en teleurstellen dat we door al die milde schoonheid van beemden en bermen toch niet herkend en begrepen worden. We worden niet wijzer van bomen en van al dat groen. Socrates vond dat al en Willem Barnard dichtte: 'Ze zwijgen in geuren en kleuren'. En hij vervolgde: 'Ik moet zelf gaan gebeuren / of het gaat helemaal mis'. En: 'Ik leef hier uit den treure / ik moet mij weer losscheuren'.
Dat laatste heb ik nog niet. Stadsmens geworden na een jeugd in het Zeeuwse ontdek ik dat het vlakke land zijn eigen kostbaarheid heeft dat ons grandioos overleeft. Mits we behoeden en bewaren, want de moderne tijd is haast een kaalslag van landschap en natuur. We achten het te weinig dat unieke, prachtige polderland, dat Nederland nog rijk is, met al die sieraden van oude huizen, boerderijen en kerkjes.
Laten we er 'nationale parken' van maken en er alle herrie en beton zo veel mogelijk weren. Want wat er groeit en bloeit, droomt en slaapt op ons platte, Hollandse land verdient het de toekomst te worden ingedragen. Het is het conserveren meer dan waard.
(juli 1990)