Johannes 15: 26 - 16: 4

zondag ‘Het Weeskind’

Deze zondag tussen Hemelvaart en Pinksteren wordt in de kerk wel 'Zondag het Weeskind' genoemd. Want minstens de suggestie dat we als wezen worden achtergelaten is sterk.
Immers met Hemelvaart wordt de tijd van de verschijning en de nabijheid van de Opgestane Heer afgesloten. Hij die het leven is en leven doet verdwijnt uit het zicht. Hij trekt zich terug in het verborgene en de Jezus-gelovigen worden teruggezet op zichzelf. Ze lijken het allemaal zelf te moeten uitzoeken. Inderdaad, als wezen achtergelaten, als mensen afgesneden van hun oorsprong en aangewezen op een hoogst onzekere toekomst.
De stemming van de 'Wezen-zondag' is ons zeker niet ver en vreemd. Want maar al te vaak ervaren we onszelf als mensen die de draad in hun leven min of meer hopeloos kwijt zijn geraakt. We zien geen weg om te gaan. We zien geen duidelijke opdracht in het leven, geen taak die ons leven vult en zinvol maakt. Ongewis is de toekomst, zowel die van onszelf als die van onze wereld.
Wat is eigenlijk de bedoeling van mijn leven, de zin van mijn bestaan? Dat gevoel er als wezen aan toe te zijn, eigen aan deze zondag, heeft de neiging zich als een olievlek uit te breiden over het hele jaar, over de hele levenstijd.
Kijk, zeggen veel van onze tijdgenoten, dat is nu precies onze menselijke situatie: de wereld is van God verlaten en een mens móet het ook allemaal zelf uitzoeken. Nergens staat er geschreven wie we zijn of wie we zijn moeten.
Als mens en ook als cultuur kunnen we gemakkelijk in de stemming van deze zondag blijven steken. Het is een kritiek, een hachelijk moment in de geschiedenis van het heil, in de geschiedenis van onze bevrijding, onze menswording; en voor we 't weten wordt die korte adempauze tussen die twee kerkelijke feesten van Hemelvaart en Pinksteren tot de grote stilte die er valt over ons leven en de wereld.

'De grote stilte'. Dat is de titel van een al heel oude, maar beroemde film uit de jaren zestig van de Zweedse cineast Ingmar Bergman. In die film is de stilte alles-doordringend. De mens loopt erin verloren, volslagen gedesoriënteerd, zonder enig gevoel van richting, zonder een steunpunt voor de hoop. De teksten op de muren zijn in een vreemde, volstrekt onleesbare taal geschreven. Zelfs de wanhoop is haar stem kwijt. Ze tast nog wel de huid van de ander af, maar een antwoord komt er niet...
Een hele cultuur kan zo in het teken komen te staan van deze zondag het Weeskind. De ongelimiteerde stilte verplettert de dingen en het lawaai en de herrie van onze tijd versterken eerder deze ijzige en doodse stilte dan dat ze hem doorbreken en opheffen.
Die grote stilte is het beeld van een sprakeloze en ook biddeloze wereld. Een wereld zonder communicatie en communie, zonder gesprek en gemeenschap. En als gemeenschap stichtende en richting gevende woorden ontbreken, dan gaat het leven in eenzaamheid en wanhoop ten onder. Dan grijpen we naar een pistool of naar geestverruimende of verdovende middelen.

Op deze zondag de draad verliezen in de orde van het heil kan fatale gevolgen hebben. Als we dit moment verabsoluteren vervallen we restloos in de blijvende toestand van de wees. Maar het is ook in precies deze hachelijke fase van de heilsgeschiedenis dat Jezus tegen zijn discipelen heeft gezegd: 'Niet als wezen zal ik u achterlaten. Ik kom tot u'. ( Joh. 14: 18). Ik kom tot u in de kracht van de Heilige Geest. Zondag het Weeskind is dan ook een zondag van het gebed om de Heilige Geest, om de bijstand, de bemoediging, de troost, de geleide van de Geest, zoals die tot ons komt en spreekt in teksten, liederen, mensen en gebeurtenissen.
In het boek Handelingen lezen we dat de discipelen in deze spanne tijds 'eendrachtig volharden in het gebed'. En ook de intochtspsalm, Psalm 27, spreekt over 'het verblijven in het huis des Heren... om de liefelijkheid des Heren te aanschouwen en te onderzoeken in zijn tempel. Want Hij bergt mij in zijn hut ten dage van het kwaad'.
Deze zondag is een wezenlijk moment in de geschiedenis van God-met-ons, maar het is geen eeuwigheid. Een eeuwigheid is het niet. Het is eerder de stilte voor de storm van de levenwekkende en de tongen losmakende Geest.

Wat is de Geest? De tekst die we lazen zegt dat de Geest zal getuigen van Christus. Hij brengt ons verweesde mensen te binnen al wat in hem - ons ten goede - is geschied en beslist. Dat getuigen is misschien de meest eigenlijke daad van de Geest. Hij geeft uitleg aan de tekst van Jezus' geschiedenis. Hij verhaalt ons van Gods weg in Christus en betrekt ons zo bij die weg. Door de Geest worden we tijd-en tochtgenoten van Jezus. We maken het allemaal mee, zodat we er ook zelf getuige van worden en er ook zelf van getuigen. De Geest bindt ons Gods beloften op het hart, zodat we uithouden in de beklemming van de tijd, tussen de volkeren van de wereld en in de verbijsterende dingen die er gebeuren in de wereld. En de Geest geeft ons ook de woorden in de mond, zodat we niet aan de sprakeloosheid vervallen en daarmee aan de wanhoop en een onzegbaar verdriet. In het spreken van de Geest worden de tijden overbrugd en wordt de kloof tussen de generaties gedicht. Hij ontsluit de ons vreemde talen, zodat er communicatie ontstaat tussen culturen en volken. Elkaar verre en vreemde volken en mensen leren elkaar verstaan, ja worden tot broeders en zusters in het corps en op de weg van de Messias.
Dat alles doet de Geest. Ongelijken worden samengevoegd en gaan elkaar horen en zien, respecteren. Ze bewandelen een gemeenschappelijke weg. Ze krijgen een gemeenschappelijke toekomst.

Maar ook in de vaart van deze door de Geest bezielde geschiedenis, in dit leven- de- Messias- tegemoet, kan er een moment aanbreken dat de verweesdheid van de messiaanse mens weer heel pijnlijk en heel concreet wordt, n.l. wanneer het wáar wordt wat in de tekst staat dat 'men u uit de synagoge zal bannen; ja, dat de ure komt, dat een ieder die u doodt, zal menen Gode een welgevallige dienst te bewijzen'.
De synagoge is, evenals de kerk, een moederschoot van menswaardig leven, een vormplaats en een schuilplaats, een asiel van de humaniteit. Uit die moederschoot worden we als mensen geboren en wedergeboren. Ja, maar ook die moeder, horen we, kan ons verlaten, ja uitstoten, verbannen... en dan zijn we er weer aan toe als wezen, achtergelaten in de wereld, teruggeworpen op ons eenzame zelf.
Voor de directe discipelen van Jezus werd dit woord al snel een realiteit, maar ook de latere volgelingen van Jezus moeten met die kwalijke kans rekening houden. Want er kan een ogenblik komen dat de kerk ons de rug toekeert, dat we verbannen worden uit de tent van de samenkomst en buiten de deur worden gezet.
In dat uur der beproeving, als broeders tot vijanden worden, als vader en moeder ons verlaten en we als vondelingen lijken prijs te worden gegeven aan toeval en willekeur, is het goed en heilzaam ons deze woorden van Jezus te herinneren die dit voorzégd en voorzien heeft. 'Dit heb ik tot u gesproken, opdat ge niet ten val komt'.

Dit uitgestoten worden, deze verbanning uit de gemeente en de gemeenschap, deze ex-communicatie, behoort tot de risico's van de christelijke, de messiaanse levensweg en levensvorm. Het is niet alleen een lijden aan de hardheid en de genadeloosheid van de wereld, maar het is soms ook een lijden aan de kerk in haar onherbergzaamheid en harde oordeel. Het is een dubbele verlatenheid. We zijn niet thuis in de wereld en we worden in de steek gelaten en miskend door de kerk.
Maar ook in deze verlatenheid, deze ontrouw van de kant van de kerk of van de menselijke gemeenschap zijn we er nooit volstrekt als wezen aan toe. Immers ook op deze weg van het verstoten en verlaten worden is de Heer ons voorgegaan en is hij ons nabij.
Niet als wezen laat hij ons achter, maar hij komt tot ons en tot onze wereld als degene die alle vervreemding en verlatenheid zal opheffen en te niet doet. Eenzaamheid, miskenning en onrecht ons aangedaan zijn wel erg, maar het is niet de laatste en definitieve werkelijkheid van ons leven. We worden met alle pijn en alle kwellende vragen van dien meegevoerd door de Pinkstergeest naar een toekomst van vrede en licht. Daar komt de mens, daar komen ook wijzelf tot ons recht en aan onze eer. Straks - en daarom ook nu al.
In dat geloof, in dat vertrouwen mogen we al onze dagen leven. Ook de zware, de angstige, de eenzame.
'Deze dingen heb ik tot u gesproken' zegt Jezus, 'opdat, wanneer dat uur slaat, gij u moogt herinneren, dat ik ze u gezegd heb.'

AMEN
(c) Rens Kopmels