Johannes 2: 1-11

In het verhaal van de bruiloft te Kana wordt water wijn - door toedoen van Jezus. Maar we zullen daarbij goed moeten weten dat Jezus zijn wonderen niet verricht als een soort tovenaar, die over miraculeuze krachten beschikt. Dan zouden we hem wezenlijk miskennen. Nee, Jezus is geen tovenaar, maar het geheim van zijn scheppingskracht is gelegen in zijn volkomen toewijding aan de zaak van God en de mensen; in zijn liefde tot het uiterste, tot het einde.
Valt dat af te lezen uit dit wondermooie verhaal van de bruiloft in Kana? We horen dat de wijn opraakt en dat daarmee het feest in het water dreigt te vallen. Maar dan is daar de moeder van Jezus en zij verwacht iets van haar zoon. Dat is geen misplaatste verwachting van Maria, want Jezus' komst en verschijning is verbonden met de verwachting van leven en vrede, van vreugde en feestelijkheid. Hij is immers de Messias, de Koning van de vrede, de gever van het brood en de schenker van de wijn. Dat zijn allemaal legitieme verwachtingen die Jezus als de Messias in ons mag wakker roepen.
Maar de vraag is: hoe doet hij dat? Hoe is hij de gever van het brood, dat ons hart verstérkt en hoe de schenker van de wijn, die het hart verhéugt?

We horen naar het antwoord van Jezus op Maria's tussenkomst. 'Vrouw', zegt hij, 'wat is er tussen U en mij?'. Wat staat er tussen die verwachting en dat verlangen van Maria (van de gemeente, mogen we ook wel zeggen) en de vervulling van dat verlangen door Jezus? 'Mijn ure is nog niet gekomen', voegt Jezus toe aan dat schijnbaar zo harde en bitse antwoord aan zijn moeder. In dat zinnetje zou wel eens de sleutel kunnen liggen tot het goede verstaan van dit verhaal. Want 'mijn ure', dat is in het evangelie van Johannes altijd het uur van Jezus' sterven, het uur van zijn kruisdood. Dán immers - weten we - draagt de wingert, de wijnstok (ook een beeld voor Jezus in het Johannes-evangelie) vrúchten. Dan vloeit de wijn 'zo rood als bloed, gerijpt tot heil en zegen' om het met Gezang 27 te zeggen. Het binnenste geheim van het wijnwonder te Kana is de Heer zélf in zijn overgave en zijn liefde tot het einde. Tussen Maria en Hem, tussen ons en Hem, staat het kruisoffer. Daar wordt de prijs betaald voor de goede wijn, voor het ons geschonken en gaarne gegunde leven. En die prijs zullen we dan ook indachtig zijn als we ons brood eten en onze wijn drinken. Eucharistisch, dankzeggend eten we ons brood en drinken we onze wijn. Niets heeft dat wijnwonder te maken met tovenarij of met miraculeuze krachten waarover Jezus zou beschikken, maar alles heeft dat te maken met de vruchtbaarheid van zijn plaatsvervangend lijden en sterven, met zijn niet-vergeefse passie voor het leven van de zijnen.

Het is Jezus' dienende - en daarin zegevierende, koninklijk heersende - liefde die de dingen en ons leven als Gods goede en glorierijke schepping doet oplichten. Het is zijn toegewijde, knechtelijke trouw die de wereld draagt en het gebouw van de schepping schraagt. En we kunnen en moeten ook zeggen: niemand komt tot de schepping in haar goedheid en schoonheid, haar weldadigheid, dan in en door onze Heer Jezus Christus. Hij is de deur, de toegang tot het waarachtige leven, tot de wereld als het domein van zijn heerlijkheid. Door Hem gaan alle dingen glanzen en lichten. Hij doet de wereld schitteren in haar schoonheid. Gewoon water wordt door Hem fonkelende wijn.
Van de wereld als schepping is het verbond van God met zijn volk, met zijn mensen in Christus Jezus de dragende grond. Daarom kon de Nederlandse theoloog Noordmans ook het omgekeerde zeggen n.l.: 'Buiten Christus is de schepping één en al verschrikking'. Buiten Hem, afgezien van Hem bespringen ons de angsten uit alle hoeken en gaten van de ons omringende wereld. Dan grijnzen wreedheid, zinloosheid, onverschilligheid ons van alle kanten toe en als we ons de gruwelen en de gevaren van het leven ons te binnen brengen kan er nauwelijks een lach of een lied af. Dan vergaat ons het lachen; en ook de levensliefde, de levensvreugde.

We kunnen dit ook heel goed herkennen vanuit onze eigen levenservaring. Want als we niet gekend worden en niet geliefd zijn, als er nergens op ons gewacht wordt en er nergens met ons gerekend wordt, dan wordt ons bestaan leeg en zinloos en dan wordt de ons omringende wereld kil en koud, angstaanjagend, als was het een spookhuis; een ongastvrij, vijandig gebied.
Maar we kennen ook het omgekeerde: vanuit de ondervonden liefde en de ervaren vriendschap komt er in alle dingen belofte en begroeting. De dingen gaan ons boeien en verheugen. We durven en kunnen de dingen, ook de moeilijke en zware dingen áan. We krijgen zin en plezier in de dingen.
Vanuit ontmoeting en begroeting, vanuit erkenning en waardering, vanuit trouw en solidariteit krijgt ons leven zin en richting. Ook zo draagt de verbondenheid tussen mensen, als een afspiegeling van het Verbond van God en mens, ons leven van dag tot dag en durven we de toekomst aan. De spoken van eenzaamheid en angst worden verjaagd als we worden gekend en erkend, aangesproken en toegesproken, gerespecteerd en gewaardeerd.

We keren nog even terug tot het evangelie-verhaal. U weet - zeker als Luthersen - dat dit evangelie altijd gelezen wordt op de laatste, afsluitende zondag van het feest Epifanie, van de Verschijning van de Heer in zijn heerlijkheid. Het is daarbij zo goed, zo mooi dat de Kerk dit feest op haar kalender heeft gezet midden in de wintertijd, als de gedachten en de zinnen gevangen zitten in de kou en de somberte eigen aan die winter-tijd, aan de wereld-tijd. Want Epifanie is een strook zomer in het barre winterseizoen, vol zon en licht. Een spanne tijds van zich vervullende beloften, van rijkdom en schatten aangedragen van de einden der aarde, zoals in het verhaal van de Wijzen uit het Oosten; van Jezus die als een stralende zon oprijst uit het donkere water van de Jordaan bij zijn doop door Johannes; en tenslotte dan van het water dat wijn blijkt, zoals op deze bruiloft van Kana. Dat zijn de verhalen en thema's die de kerk in deze tijd doet horen en klinken. Het is het feest van de heerlijkheid des Heren die zich openbaart en zich mededeelt aan al het bestaande, aan mens en wereld.
Daarbij is de mens ongetwijfeld Gods hoogste gooi in zijn schepping. Zeker, maar tot dat mens-zijn behoort ook heel de hem omgevende werkelijkheid: land, lucht en water, wind en wolken, koren en most, brood en wijn, bomen, bloemen en vogels. Niet toevallig vindt de bruiloft plaats in Kana, waarin we een duidelijke toespeling op Kanaän mogen beluisteren, het beloofde land, dat land 'vol druiven en vol graan', waarvan Lied 302 zo opgetogen zingt. In de dingen van het gewone leven openbaart zich de goedheid Gods en weerspiegelt zich de heerlijkheid des Heren. Dat zijn niet per se hoge of diepe dingen, maar ze zijn ons nabij en dichtbij, als het licht in onze ogen, als de lucht in onze longen, als brood en wijn op onze lippen. Als de lach op het gezicht van ons welgezinden.

Epifanie, het feest van de Verschijning des Heren is tegelijk het feest van de schepping die vanuit het duister aan het licht komt, maar daarvan is het verborgen geheim - het zij nogmaals gezegd - de volbrachte gerechtigheid, Gods dragende en scheppende liefde tot het einde. In de gedachtenis van deze prijs, die ervoor betaald is, leven we ons leven in de toonsoort van de dank en de vreugde, in het doen van wat recht is en wat vrede sticht.
Als opgerichte mensen uit een doods bestaan, als opgewekte bruiloftsgasten die weet hebben van de ware Bruidegom.

AMEN
(c) Rens Kopmels