Lucas 17: 10

Wellicht met enige wrevel hebben we dat laatste stukje uit het voorgelezen evangelie aangehoord. 'Wij zijn maar knechten, we hebben enkel onze plicht gedaan'. Die onderdanigheid bevalt ons niet zo erg, want we zijn allen 'zonen en dochters van de Verlichting' en vinden dat alleen de vrije, fiere en mondige mens volwaardig mens mag heten. Het lijkt er sterk op dat we hier op onze plaats als knechten, ondergeschikten worden teruggezet en vastgezet. Er zijn in deze wereld nu eenmaal heren en knechten, vaststaande machts- en bezitsverhoudingen en daar moet niet aan getornd worden. Deze tekst lijkt dat te bevestigen. Dat heer en knecht, hoog en laag, eersten en laatsten van plaats zouden wisselen, dat lied dat door het evangelie van het komende Koninkrijk neuriet, is hier niet te horen.


Toch is er in dit tekstgedeelte nog iets anders aan de hand. Het mag ons opvallen dat in vers 5 gesproken wordt van 'apostelen' en niet van discipelen. Kennelijk staan deze woorden in de context van de zending in de wereld. Door de Pinkstergeest zullen de discipelen van Jezus als apostelen en getuigen van het komende Rijk de wereld ingezonden worden en daar zal blijken dat ze bepaald niet met roem en eer overladen zullen worden. Ze gaan hun weg en doen hun werk als gehoorzame volgelingen van Jezus. Zonder dank te oogsten. Alleen omdat de Heer het gebiedt en de Geest hen drijft en zij niet anders kunnen en willen. Loon, dank en eer doen niet ter zake. Zij doen, inderdaad, enkel wat zij moeten doen, als gehoorzame dienaren en volgelingen van hun Heer, zoekende zijn Koninkrijk en zijn gerechtigheid


Niettemin staat die deugd van de dienstbaarheid -en zeker dat in de Oudheid vanzelfsprekende instituut van de slavernij- in het evangelie van het aanbrekende Koninkrijk minstens onder spanning en ter discussie. Er voltrekt zich daar een stille, vooralsnog verborgen revolutie ook in die hechte maatschappelijke orde van heren en knechten, vrijen en slaven, bezitters en bezitlozen. In elk geval krijgen de begrippen 'heer' en 'knecht', gebieden en gehoorzamen er een nieuwe inhoud en betekenis


Dat is bij uitstek het geval bij Jezus zelf. Heer, Kurios, is zijn aanspreektitel en hij is het ook. Onmiskenbaar. Niet alleen voor zijn discipelen, maar ook tegenover de machten van zonde, ziekte en dood, tegenover heersers en hoog geplaatsten, tenslotte ten overstaan van de hogepriester en de stadhouder van de keizer. Elke serviliteit is Jezus vreemd, trouwens ook elke opstandigheid. Hij is in volkomen vrijheid zichzelf, maar in die soevereine vrijheid is hij niettemin allen toegedaan en toegewijd in knechtelijke dienst, ja, in priesterlijke offerbereidheid


Jezus is Heer als knecht. Dat is nieuw en anders dan we in de wereld gewend zijn. Daarvan gaat ook een kritische vraag of zelfs een oordeel uit naar alle vorsten en heren in deze wereld die zelf nooit knecht zijn geweest en dat nooit denken te worden. Stel je voor! Maar het kan ook anders, verrassend anders en in Jezus zelf en in zijn kring komt het al tot een herdefinitie van leiden en heersen, van macht en machtsuitoefening.


Wat verderop in het evangelie van Lucas, tijdens de laatste maaltijd, zegt Jezus van zichzelf: 'Zie, ik ben onder u als één die dient' Juist op het ogenblik dat de leerlingen weer eens twisten over de vraag wie de belangrijkste onder hen is. In het evangelie van Johannes horen we daar het verhaal van de voetwassing, waar Jezus het werk verricht van de geringste aller slaven. Deze vrije mens neemt de gestalte aan van een slaaf en is daarin de minsten van de mensen gelijk geworden. Daarin krijgen heerschappij en koningschap een nieuwe kwaliteit en dimensie. Het is die van de herder die zijn leven inzet voor zijn schapen en die hen voert naar grazige weiden. Anders dan de herders die, zoals Ezechiël zegt, alleen maar zichzelf weiden!


Jezus is Heer- en mens, waarlijk mens, in de gestalte van een dienstknecht. In en door hem krijgen humaniteit en vrijheid een nieuwe betekenis. Vrijheid is een 'elkaar dienen door de liefde', zal Paulus zeggen in Galaten 5. Dat is waarachtig menselijk leven en samenleven en dat zal ook in zijn glorie openbaar worden. We zijn dus als mensen op aarde om elkaar te dienen, te eren en te verheugen- en daarin God te verheerlijken. Dat is het ons geopende perspectief, de reeds in Jezus begonnen en werkzame toekomst. Deze vrije en opgewekte dienstbaarheid waarin we leven elkaar ten goede en alle dingen de eer aandoen die hun toekomt.


Dienstbaarheid, elkaar in vrijheid dienen door de liefde, dat mag een kernwaarde heten in het christelijk en dan ook het menselijk leven. De ander de ruimte geven of zelfs de voorrang. Daarin kunnen vastgelopen verhoudingen weer vlotgetrokken worden.


Maar toch is hier enige achterdocht, ingegeven door onze levenservaringen, niet geheel misplaatst. Want er zijn en worden in die dienstbaarheid vreemde en bedenkelijke spelletjes gespeeld in de tussenmenselijke verhoudingen. Onder het mom van dienstbaarheid kunnen er heimelijke en listige manipulaties plaats vinden om de ander naar zijn hand te zetten. Vleierleien, huichelarijen, angst en lafheid verscholen onder respect. Nee, niet alle dienstbaarheid is zuiver op de graat! De dienstbaren kunnen op een geraffineerde wijze op macht belust zijn en afschuwelijk wraak nemen als de kans zich voordoet.


We hebben dat aanschouwelijk voor ogen in het verbijsterende historische verschijnsel dat de onderdrukten en ondergeschikten van gisteren de onderdrukkers en despoten van morgen worden. We hebben dat in de vorige eeuw grootschalig gezien in de tragedie van het communisme: de knechten van weleer werden de nieuwe heersers van een hardvochtig en tiranniek regiem. Minstens zo erg, zo niet erger dan het voorgaande. Maar ook in de geschiedenis van het christendom heeft zich dat menig keer voltrokken: de lammeren werden zelf leeuwen, zoals onze betreurde Koert ter Veen dat beschreven heeft in zijn boek 'Van lammeren naar leeuwen'.


Het verborgen, mogelijk ook voor zichzelf verborgen oogmerk van de knechten was zelf macht uit te oefenen. Niet te dienen, maar te heersen. En als dat laatste dan geen haalbare kaart is, dan wordt die onmacht niet zelden omgelogen tot een deugd, de bij uitstek christelijke deugd van de nederige dienst. Omdat de dienstbaren geen heersers kunnen zijn, noemen ze de machtigen en de sterken slecht en zichzelf goed. De leeuw is slecht, omdat hij geen lam is. Dat is die verachtelijke slavenmoraal die de filosoof Nietzsche, eind 19-de eeuw, in die christelijke deugd van de nederige dienstbaarheid blootlegde en verfoeide. Daarmee werd alles wat sterk, gezond en vrij is verdacht gemaakt en vergiftigd. Nietzsche had er geen goed woord voor over en verwierp daarin het hele christendom, benevens het opkomende socialisme, hartgrondig en hartstochtelijk. Hij opteerde voor de sterke, vrije en levenskrachtige mens die alle slaafsheid, alle serviliteit en zieligheid achter zich heeft gelaten en die geen last meer heeft van zijn slechte geweten hem aangedaan door de insinuaties en de manipulaties van de benepen en rancuneuze zielen. Die vrije mens is weliswaar ook de eenzame mens, maar zonder onder die eenzaamheid te lijden. Hij geniet zijn autonomie en hij leeft als de adelaars hoog verheven boven het aards gewemel en het menselijke gedoe. De keuze van Nietzsche, ook al is die niet of nauwelijks te voltrekken, is in wezen die voor een 'humaniteit zonder de medemens'.


Hoe dan ook daarin was Nietzsche overduidelijk anti-christelijk en anti-evangelisch, maar heeft hij tevens scherp gezien, scherper dan veel van zijn tijdgenoten, waar het in Jezus en het evangelie om gaat Namelijk om de bevrijding en de verheffing van armen, slaven en onderdrukten tot vrije mensen, die leven elkaar ten goede, in elkaar verrijkende vrede. Nietzsche had daar geen enkele fiducie in en voorzag daarin alleen maar 'een opstand der horden'. Slaven die zich ontpoppen als brute heersers en dat misschien nog vroom verkopen of ideologisch rechtvaardigen ook! Hij zag niet de verschijning van de in vrije liefde dienende mens, die in Jezus openbaar geworden is en vruchten draagt en navolging vindt in de geschiedenis van het mensengeslacht. Daar had of wilde hij geen oog voor hebben. Uit haat en afschuw van het christendom dat hij om zich heen had gezien.


De naaste liefhebben in vrijheid en onbaatzuchtige dienst. Kan dat? In zekere zin niet. Want altijd zijn we uit op macht, aanzien, eer en uiteindelijk onszelf. Tenzij, tenzij we geloven en daaruit leven dat daarin, in al deze dingen, reeds voorzien is. Want God heeft in Christus Jezus ons gediend, ons gevoed met het brood dat hij zelf is, ons eerder liefgehad dan wij Hem en onze naaste konden liefhebben. Daarin ontvingen we een vrij hart en kregen we de handen vrij om ook zelf in dienende liefde te leven. Onbekommerd om dank, loon of erkenning. Ja zeker, als knechten die enkel hun plicht doen. Maar daarin tegelijk als bevrijde, geliefde, koninklijk opgerichte mensen en 'om (daarom) nooit meer slaaf te wezen' (Lied 485)

(c) Rens Kopmels