Lucas 3: 15-22

Epifanie

Israël, dat geteisterde volk onder de volkeren der aarde, heeft altijd weer een droom gedroomd van vrede alom en uiteindelijk. ‘Shaloom’ is het Hebreeuwse woord en dat houdt meer, veel meer in dan ‘afwezigheid van oorlog’, zij het zeker ook dat. Het is, zou je kunnen zeggen, een ordening van het samenleven waarin het bestaan van de een ten goede komt aan dat van de ander. Mensen en volken leven er niet langer ten koste van elkaar in een permanente ‘struggle for life’ annex een ‘survival of the fittest’, zoals in het planten- en dierenrijk. Daar is het evenwel natuur, bij ons moet het misère heten. Zonde kun je ook wel zeggen.


Maar vrede stoelt op gerechtigheid en het rijk van de vrede kan niet aanbreken als er geen gerechtigheid geschiedt en gevestigd wordt op aarde, tussen de mensen, als het kwaad van de zonde niet geboet en vergeven wordt. Daarom verkondigt Johannes de Doper, als de heraut van het komende Vrederijk, het op handen zijnde gericht over alle goddeloosheid en ongerechtigheid en spoort hij de mensen aan zich te laten dopen tot bekering van hun zonden.


Hij vindt gehoor bij het verzamelde volk en men vraagt zich zelfs af of deze Johannes niet de lang verwachte Messias is, de Koning, de Gezalfde des Heren, die de wereld zal richten in gerechtigheid. Want de Koning is in Israël in de eerste plaats de Richter, die de scheefgegroeide verhoudingen tussen mensen weer recht zet en vlot trekt.


Maar die verwachting moet Johannes tegenspreken. Hij is niet meer dan de boodschapper van de komende Koning en Rechter; niet waard om ook maar ‘de riem van zijn sandalen los te maken’. Deze zal ‘de dorsvloer (van de wereld) reinigen, het graan bijeenbrengen in zijn schuur en het kaf verbranden met onblusbaar vuur’. Het zijn sprekende, maar ook huiveringwekkende metaforen, want wie zal dit komende oordeel doorstaan? Immers het kwaad kleeft ook aan ons en wij kleven ook zelf aan het kwaad. We hebben alle reden om het oordeel dat de weg naar de vrede moet vrijmaken te vrezen met grote vreze. Op zijn minst zullen we ons moeten bekeren. Maar kun je dat en hoe doe je dat? Bevrijd je maar eens uit je weliswaar zelfgekozen en aan jezelf te wijten gevangenschap. Is het dan voldoende om een bad te nemen in het water van de Jordaan, om je te laten dopen? Dat lijkt toch niet erg waarschijnlijk.


Dan lezen we in het slot van dit verhaal van dat optreden en die prediking van Johannes de Doper: ‘en het geschiedde… dat ook Jezus werd gedoopt’. Lucas zegt het bijna terloops, in een bijzinnetje, maar toch is dat vanuit het voorgaande een complete en haast onthutsende verrassing. Want wat gebeurt hier? De door Johannes aangekondigde en aangewezen Rechter bukt en buigt zelf onder het oordeel dat hij geacht wordt uit te spreken en te voltrekken. Hij doopt niet zelf, zoals je misschien zou verwachten, maar hij ondergaat de doop. Met alle zondaren daalt hij af en gaat hij kopje onder in het water van de dood.


Nee, Jezus is geen leraar (al is hij dat ook) die ons voorschrijft als een soort heilige dwingeland wat we te doen hebben om vrede en waarachtig leven te vinden, maar hij zelf gaat ons vóór op die smalle weg en door die enge poort die ten leven leidt. Hij gaat ons niet alleen voor, maar neemt ons daarop ook mee. Want we moeten goed zien dat die doop van Jezus in de Jordaan niet alleen maar het begin is van zijn weg en werk als de Messias, maar ze bevat het beginsel ervan. En dat beginsel is zijn solidariteit, ja, zijn identificatie met tekortschietende en met verloren en stuklopende mensen. Om die te zoeken en op te richten is hij gekomen. Daartoe buigt hij zich als een knecht onder de last en de schuld van het menselijk bestaan en daalt hij af tot in de diepte van hun nood en dood. Dat is zijn priesterlijke en tegelijk koninklijke missie en dat is in zijn doop, samen met de zondaren, als het ware op een korte en sprekende formule gebracht.


En zie! Van deze dopeling, die Jezus is, zegt de stem uit de hemel: ‘Gij zijt mijn Zoon, de geliefde, in U heb ik mijn vreugde’. De doop is niet alleen ondergang in het water van de dood, maar ook verrijzenis, opstanding ten leven! Dat geldt allereerst voor Jezus, maar het geldt evenzeer voor allen met wie hij zich geïdentificeerd heeft en wier lot en leed hij gedeeld heeft. Van hen maakt hij zich in zijn opstanding niet los en zij zullen in de kracht van zijn inspirerende en levenwekkende Geest ook opstaan en ‘wandelen in nieuwheid des levens’, om het met Paulus te zeggen.


Onze doop met water in de Jordaan of ook in de kerk is op zichzelf krachteloos en heeft niet veel te betekenen als zij niet als een teken verwijst naar de doop die Jezus voor ons heeft ondergaan. Want daarin komt de mens aan het licht zoals de Here God die bedoeld en gewild heeft. De mens als broeder in de nood die voor ons instaat en inspringt en in wie we leven en toekomst ontvangen. Deze ter wille van de mensen lijdende, strijdende en stervende mens is de koninklijke mens, die met heerlijkheid bekleed wordt en die ‘de naam boven alle naam’ gegeven wordt. Want hij is de ware en waarachtige mens en wij zijn mens met en door Hem. Bij alle ongelijkheid hem toch ook gelijkvormig. We delen in zijn priesterlijke en vorstelijke manier van leven. Deemoedig en vrijmoedig tegelijk.


Zo viert de kerk die doop van Jezus in een vreugdevol en luisterrijk feest, het feest Epifanie, van de VERSCHIJNING van de Heer in heerlijkheid en daarin komt tegelijk met hem ook de mens, over wie hij zich heeft ontfermd aan het licht vanuit het duister van een moeitevol en miserabel bestaan en vanuit de impasse van een vergeefs en vermorst leven. Doop is dan hoop, zou je kortweg kunnen zeggen. Hoop die leven doet! Aan alle doodsheid en narigheid voorbij.


Maar minstens één vraag blijft er nog staan en wel deze: waar blijft nu het oordeel? Waar blijft het grote eindgericht dat Johannes aankondigde waarin de dorsvloer van deze wereld gezuiverd wordt van alle ongerechtigheid? Want het lijkt er minstens sterk op dat Jezus als de komende Rechter zondaars en boosdoeners niet oordeelt, maar dat hij ze in tegendeel liefheeft en redt, ten laatste door zelf het oordeel te ondergaan.


Heeft Johannes zich dan vergist in Jezus als de komende Messias? Die twijfel zal in hemzelf stem krijgen als hij straks vanuit de gevangenis door zijn discipelen aan Jezus laat vragen: ‘Zijt gij het die komen zou of hebben wij een ander te verwachten?’ Een andere Messias die schoon schip maakt met al het onrecht dat de wereld verduistert en die al dat onkruid en kaf met vuur verbrandt, in plaats van deze Jezus die toch eigenlijk alleen maar in een solidariteit tot het einde mens met en voor de mens is. Ja, hier en daar een blinde de ogen openen, een dove doen horen, een verlamde doen lopen of een zondaar vergeven. Maar wat stelt het voor in een wereld van massale ellende en structurele ongerechtigheid?


Is Jezus dan wel de verwachte Messias? De sterke held die de aarde komt richten in gerechtigheid? Ja, Hij is het, zegt het evangelie – en belijdt de Kerk op grond van het evangelie –, maar hij is het op zijn wijze! Op zijn soevereine, verrassende en onthutsende wijze. Want juist in zijn liefde voor de mens en het mensenleven ligt een oordeel besloten over de liefdeloosheid en de genadeloosheid waarmee mensen met elkaar en met de aarde omgaan. Alsof het leven en de schepping niets gekost hebben! Verspeel het maar, verspil het maar!


Nu, dat kan niet meer. Dat is een ons afgesneden weg. Een onmogelijke mogelijkheid. De liefdeloosheid is geoordeeld en heeft geen toekomst. Ze kent geen morgen of overmorgen. Waarachtig menselijk leven is zonder de toewijding en de trouw van de liefde geen optie meer.


Het oordeel dat uitgaat van Jezus’ passie voor de mens en zijn geloof in de toekomst van het mensenleven op aarde treft ons in de zonden van ons ongeloof, onze traagheid, onze lafhartigheid en wat voor zonden ons nog meer mogen aankleven. Dat zijn we allemaal wel, maar daar moeten we niet in blijven. Niet in volharden, maar eruit opstaan, steeds weer, in de kracht van de Opgestane die ons verkondigd en verschenen is.


Dat is niet alleen maar een zaak van het persoonlijke leven, maar de verschijning, het optreden, het spreken en handelen van de menselijke mens, die ons in Jezus en al diens representanten openbaar is geworden, kan verregaande sociale en politieke gevolgen hebben. De in Jezus verschenen en de door hem op het toneel geroepen mens heeft de geschiedenis van het mensengeslacht tot op de huidige dag zeker niet onbewogen en onberoerd gelaten. Het geding om de menselijkheid van de mens en de wereld is er nog steeds en volop gaande en daarin – mogen we als gemeente weten – staat de eer en de glorie van Israëls God zelf op het spel.


En op het feest van Epifanie – dat strookje zomer midden in de winter – mogen we zelfs vieren en ervaren dat hemel en aarde vol zijn van zijn heerlijkheid. Het zo nederige, maar ook zo vruchtbare dienstwerk van de Mensenzoon vindt allerwegen weerklank, het maakt de tongen los en houdt de lofzang gaande. Zelfs uit alle hoeken en gaten van de kosmos komt er bijval (applaus!) voor de verschijning van deze dopeling die oprijst uit het doodswater. Zon, maan en sterren doen mee, land, lucht en water, vogels, vissen en bloemen en wij mensen kunnen daarbij onmogelijk achterblijven.


AMEN


(10 januari 2016)

(c) Rens Kopmels