Marcus 1: 32-39

In dat zo juist voorgelezen stukje uit Marcus 1 treffen we Jezus aan omringd en omstuwd door een menigte van zieken en van mensen bezeten door boze geesten. Ze worden bij hem gebracht en ze zoeken hem op. Oók als hij zich terugtrekt op een eenzame plaats om daar te bidden. 'Allen zoeken U', melden hem dan zijn discipelen. Jezus kan de zieken en kwalijk gestelden niet ontlopen, krijgen we de indruk. Hij raakt ze niet kwijt. Ze zitten hem op de hielen en op de huid.
Dat is de zware last die de Zoon des mensen is opgelegd en die hij steeds ook weer op zich néemt. Hij draagt en deelt het lot van zieken en melaatsen, van maatschappelijk uitgerangeerden, van armen en zondaars. Dat is kenmerkend voor Jezus' weg en werk. Dat is zijn 'zware dienst op aarde', waarvan ook de oud-testamentische Job spreekt in de regels die we vanmorgen van hem hoorden.

Job zegt daar: 'Heeft niet de mens een zware dienst op aarde en zijn zijn dagen niet als die van een dagloner? Als een slaaf die hijgt naar schaduw of als een dagloner, die wacht op zijn loon, zo werden mij maanden van ellende toebedeeld en nachten van moeite beschoren'.

Ook Jezus, de Zoon des mensen, heeft iets van zo'n slaaf, zo'n dagloner, die hijgt naar schaduw, die rust zoekt welke hem nauwelijks gegund is. Want zijn leven is dienst, harde, zware dienst, dienst letterlijk onder de mensen. Jezus is de last, de moeite en de pijn van het mensenleven niet uit de weg gegaan, maar hij heeft die op zich genomen. Hij heeft er onder gebukt en onder gezucht. En juist daarom -mogen we zeggen- is dat moeitevolle, belaste en gekwelde leven van zo velen niet zonder hóop, niet zonder enig uitzicht en zal het ook niet restloos en hopeloos verloren gaan. Want Jezus, de Zone Gods, is in dat moeitevolle leven afgedaald en hij heeft zich eraan verbonden. Ja, hij redt dat leven van de ondergang, uit de macht van zonde en dood. Want de naam Jezus betekent immers: God redt! Hij laat ons niet liggen in onze ellende, maar ziet naar ons om, richt ons op, geeft ons nieuwe moed. Hij laat ons niet over aan ons eenzame lot en hij geeft de wereld niet prijs aan haar fatale loop. Hij wendt en keert ons lot. Hij verbreekt de noodlottigheid van de dingen die er nu eenmaal gebeuren. Zo schept Jezus in zijn woord en daad nieuw vertrouwen, nieuwe verwachting, hoop.

Daar mogen we elke week in de kerk van getuigen. Het is niet zo hopeloos als het wel eens kan lijken. En dat komt omdat God in Christus Jezus ons lot en ons leed zich heeft aangetrokken. We zijn er niet alleen in gelaten. We hoeven het niet allemaal alléén te dragen en te dulden. God weet ervan, God erbarmt zich over onze ellende. Hij kent ons, in ons verdriet, in onze eenzaamheid, in onze stille wanhoop. Dat lezen we af van de gestalte van de bukkende en dienende Jezus. In hem kennen we Gód en eigenlijk nergens anders dan in hem. Zoals Jezus is, als de barmhartige en met ons lot en leed bewogene, zó is God. Niet anders.

We geloven in de gemeente in de macht van deze barmhartigheid die in Jezus openbaar wordt en die naar ons en onze wereld is uitgegaan. Inderdaad: we geloven in de mácht van deze barmhartigheid, in de kracht van deze liefde. Want deze liefde is geen machteloze of vergeefse liefde. Ze is reddende, genezende liefde. De zieken komen niet alleen tot Jezus (en hij tot hen), maar ze vinden ook genezing en uitredding bij hem. Zijn toegewijde trouw en liefde zijn niet vruchteloos. We horen: 'en hij genas velen die ernstig ongesteld waren door allerlei ziektes en vele boze geesten dreef hij uit...' Misschien zijn we zo vertrouwd en gewend aan de bijbelverhalen dat het ons niet eens meer verrast en verbaast, maar toch is het verrassend en verbazingwekkend dat -in en rond Jezus- trouw en liefde zo veel vermogen, zo sterk zijn, zo vruchtbaar, zo effectief. Zijn liefde doet ...wonderen! Dingen die we niet voor mogelijk houden, die schijnbaar niet kunnen, maar die toch gebeuren.

Het evangelie is het verhaal van Gods bewogenheid met verloren mensenlevens, met een verloren wereld. Daar wil God niet aan dat we restloos verloren gaan, dat we naamloos verdwijnen in het niets, dat ons leven en de wereld de ondergang tegemoet gaan. Daar betaalt Hij in Christus een hoge prijs voor en die prijs zijn we in de gemeente indachtig door ook zelf in de liefde te leven. Want we kunnen sinds we van Gods ontferming in Christus weten niet langer liefdeloos leven. Ook wij krijgen hart voor de mensen in hun noden en hun menselijkheid. Hart in de zin van gevoel, maar ook in de zin van móed, van lef (want lef betekent hart). En moed, een beetje lef, heb je wel nodig om tussen en onder de mensen te leven. Dat mag je wel zeggen.

Als we leven in het licht en de kracht van Gods liefde ons in Christus Jezus opgegaan en overkomen, dan worden daarmee- dat weten we ook wel- niet alle kwellende vragen en duistere raadsels beantwoord en opgelost, maar misschien verliezen ze wel hun kwellend karakter, hun duistere dreiging, hun martelende onzekerheid. Want in de liefde is licht en leven, ook al gaan we (zegt Psalm 23) 'door een dal van diepe duisternis' en ook al krijgen we zware lasten te dragen en moeilijke dagen en tijden te verduren. Net als bij Jezus in de evangeliën breken er op die weg tekenen van Gods Koninkrijk uit, lichtflitsen van zijn heilrijke toekomst. Dat mogen we geloven én dat zullen we ook ervaren. Daarin houden we het vol en verliezen we de moed niet. Zelfs niet als ons levenseinde nabij is, als onze dagen geteld zijn. Want het is Gód die onze dagen telt en zo mogen ook wij ze tellen om een wijs en vreedzaam hart te bekomen.

AMEN
(c) Rens Kopmels