Marcus 12: 38 - 13: 2

'Haar hele levensonderhoud'. Dat werpt die arme weduwe in de offerkist bij de tempel. En al is dat maar één penninkje, het is meer, voor haar meer, dan het vele van de vele rijken die vanuit hun overvloed geven.


Gezeten tegenover de offerkist stelt Jezus dat vast en merkt hij dat op. Maar keurt hij het ook goed en prijst hij dat ook aan? Dat is zeer de vraag. Zeker, de daad van die arme weduwe kan ons ontroeren, licht schokken zelfs, maar we moeten vooral ook vragen: wat gebeurt hier precies en wat betekent dit eigenlijk. Want onze ontroeringen, onze emoties wijzen ons niet altijd de juiste weg.


Dit korte fragment zullen we toch moet lezen en verstaan vanuit de hele context waarin het staat en die context is een reeks scherpe twistgesprekken tussen Jezus de vertegenwoordigers van het joodse establishment, de schriftgeleerden en overpriesters van het volk. We horen daar van de tempel als van een roversnest en van de onvruchtbare vijgenboom die Jezus vervloekt en die vervolgens verdort. Ook vertelt Jezus daar de gelijkenis van de wijngaard waarvan de pachters de erfgenaam doden.


Die twistgesprekken tussen Jezus en de joodse leiders hebben de kracht en de scherpte van een hevig conflict, van een felle botsing. Daarbij zal uiteindelijk bloed vergoten worden… en we weten wiens bloed!


Ook moeten we er nog op letten dat er – onmiddellijk na dat korte verhaal van die arme weduwe – van de tempel en al die schone gebouwen gezegd wordt dat er geen steen op de andere gelaten zal worden.


Het optreden van Jezus behelst aldus een scherp oordeel over de joodse godsdienstpraktijken en (en niet alleen de joodse) het brengt dat hele religieus-ideologische systeem, ja de hele levenswereld, als de relatief stabiele achtergrond van ons bestaan, in een heftige en diepgaande crisis.


Rustiger en vredelievender gaat het niet toe en mooier kunnen we het niet maken. Ons dreigt daarbij horen en zien te vergaan. Alles wankelt, alles wordt anders en voorlopig is er alleen maar ontreddering en verbijstering. Komt het ooit nog goed? Is er leven na en in de crisis? Loopt de weg door of buigt de weg af en is er überhaupt nog een weg naar de toekomst? Dat zijn de bange vragen die de leesroosters aan het einde van het kerkelijk jaar bij ons oproepen en die in de geschiedenis en ook in onze dagen steeds weer de kop opsteken. De vragen en twijfels van de hachelijke en huiveringwekkende overgang van een instortende oude wereld naar een verhoopte, maar uiterst onzekere nieuwe wereld. En niet altijd kunnen we in de luwte van de geschiedenis onszelf kalmeren met de versleten wijsheid 'dat het onze tijd wel zal duren'!


Nu dan, dat korte verhaaltje van die arme weduwe en haar laatste penning staat en moet gehoord worden tegen deze achtergrond. Ik geloof werkelijk niet dat we deze arme vrouw moeten bewonderen of haar ons ten voorbeeld moeten stellen, al is dat misschien vaak de teneur van veel preken en stichtelijkheden gewest. Is zij niet op een geniepig verhulde wijze de dupe van een verderfelijk systeem, dat ook de allerarmsten nog armer maakt en de meest weerlozen nog weerlozer en afhankelijker? Het is toch eigenlijk een schandaal dat deze vrouw zichzelf berooft van haar meest elementaire leeftocht, haar brood voor die dag. We moeten dat niet mooi vinden. Want dat is het niet en Jezus doet dat ook niet. Hij constateert alleen dat deze vrouw heel haar levensonderhoud in de offerkist werpt en zo totaal afhankelijk wordt en haar ondergang riskeert.


Doet ze dat dan niet vrijwillig? Ach, wat is de vrijheid van de armen, van de meest afhankelijken. Niemand dwingt haar weliswaar tot dit gedrag, maar is zij niet de gevangene van een listig religieus en ideologisch systeem dat zij ook zelf niet doorziet, maar dat haar alleen maar voedt met illusies en stenen voor brood geeft? Ingesponnen in valse verwachtingen en gelokt door loze beloften doet ze wat ze doet. Is zij niet te vergelijken met een drugsverslaafde of een alcoholist die hun laatste centen uitgeven aan drugs of drank? Aan illusies van leven?


Het is een beetje grof gezegd, maar onjuist lijkt het me niet. Alleen gaat het hier een stuk subtieler en geraffineerder toe. In d eerste verzen van de gelezen perikoop waarschuwt Jezus voor de schriftgeleerden die er behagen in scheppen in lange gewaden zich op straat te begeven en erg gesteld zijn op de begroetingen op de marktpleinen. De heren zijn een tikkeltje ijdel, maar ach, we kunnen er wel om glimlachen. (en wat mezelf betreft: me erin herkennen, al vertoon ik me maar zelden in een lang gewaad op de openbare weg). Maar het lachen en glimlachen vergaat ons als we lezen dat zij onder de schijn van lange gebeden de huizen der weduwen (!) opeten. Dat wil zeggen hun schamele maatschappelijk bestaan ongemerkt ruïneren. Het lijkt mooi al die aandacht voor die arme mensen en die vinden het waarschijnlijk zelf ook nog mooi, maar ondertussen neemt hun materiële nooddruft alleen maar toe! Zo'n pastoraal bezoek van de priester, compleet met maaltijd, betekent waarschijnlijk dagenlang weinig of niets te eten. Nu geloof ik niet dat we hier met opzettelijk priesterbedrog te maken hebben. Waarschijnlijk zijn die zieleherders en welzijnswerkers bezield met de beste bedoelingen en spelen ze eenvoudig hun rol in een systeem dat de armen arm en koest houdt en nog afhankelijker maakt dan ze al zijn.


Jezus doorziet die naïveteit, zowel die van de welwillende priesters als van de misleide armen, tot in haar bittere kern. Die weduwe die niet veel anders kan dan zich te onderwerpen aan dit bedrieglijke systeem van die religieuze verplichtingen en zo haar afhankelijkheid totaal maakt. Dat lijkt de trieste slotsom van dit korte verhaal te zijn. De arme weduwe bevestigt zichzelf in haar armoede en maximale afhankelijkheid en ze is te onvrij en te onwetend om daar persoonlijk schuldig aan te zijn. Ook in haar denken, voelen en willen zit ze gevangen in dat bestel en ze kan zich er niet uit bevrijden met kracht van argumenten. Want die zijn even zwak als haar economische positie. Heel triest allemaal. Heel troosteloos. Is er hier nog sprake van een 'goede boodschap'? Klinkt hier eigenlijk nog en evangelieklank?


Hoe scherp we ook luisteren, die horen we hier niet. Het lijkt allemaal uitzichtloos. Een dodelijke impasse. Toch mag het ons niet ontgaan dat Jezus deze arme weduwe tenminste heeft opgemerkt. Hij heeft haar gezien in haar misère en haar wanhoop. Hij is haar nabijgekomen en meer dan dat: Hij heeft zich haar lot aangetrokken en zich met haar en haar lotgenoten gelijkgesteld. Zo is zij een beeld van de Messias zelf in diens zelfgekozen onmacht en afhankelijkheid. Ja, zij lijkt op Hem en in haar hebben we met Hem van doen. Haar armzalige figuur is daarom een messiaans teken – en daarmee een teken van hoop!


Volstrekt verstoken van enig toekomstlicht is dit armoedige en miserabele mensenleven daarom niet. Want Jezus heeft er zich over ontfermd en het in zijn niet-vergeefse passie toekomst gegeven, geïnjecteerd met hoop! Niet altijd zullen de armen arm zijn en de weerlozen weerloos. Op de weg en in de heilsdaden van de Messias Jezus ondergaat hun levenslot een wending en zullen zij opstaan, opstaan in de kracht van de Geest als vrije en dappere mensen. Dit wil zeggen: in de kracht van zijn geloof, zijn hoop en zijn liefde, die de oude wereld overwint en achter zich laat en die een nieuwe nabij doet komen.


'Jésus a défatalisé l'histoire' (ik zei het al eens eerder). Jezus heeft het noodlotskarakter van de geschiedenis en van het mensenleven doorbroken en opgeheven. Hij opent daarmee nieuwe toekomst en geeft ons nieuwe namen. Dat laatste wil zeggen: een nieuwe bestemming als onze oude rol is uitgespeeld.


Hoe zal die arme en naamloze weduwe heten in die toekomende tijd? Ik stel me voor dat zij Judith genoemd zal worden. Naar die vrije, onafhankelijke, vindingrijke en dappere vrouw uit onze eerste lezing. Weduwe ook zij, ofschoon in alle opzichten het tegenbeeld van die arme bedelweduwe en haar laatste penning. Maar zij zal haar tot voorbeeld en voorgangster zijn in het nieuwe leven dat haar en haar lotgenoten toekomt.


AMEN


(met dank aan Rochus Zuurmond; zie 'Luister' pag. 154)

(c) Rens Kopmels