Marcus 7: 31-37
We lazen vandaag het verhaal van de genezing van een doofstomme uit Marcus 7. Een stukje uit Rom. 8 hebben we ernaast gelegd in de hoop dat er wat vonken overspringen.
We beginnen de uitleg van dit korte en kernachtige verhaal in het midden, bij dat bekende en centrale woord uit de mond van Jezus 'Effatha'. 'Word geopend!', betekent dat. Het staat erbij in de tekst. Dat slaat natuurlijk in eerste instantie op die dichtzittende, dove oren van die man en op die vastzittende tong. Onmiddellijk daarna lezen we: 'En zijn oren werden geopend en terstond werd de band van zijn tong los en hij sprak goed'. Hij sprak recht, staat er nog letterlijker vertaald. 'Orthos' in het Grieks, hetgeen we kennen van orthodox, rechtzinnig. Niet langer spreekt hij het kromme taaltje van een doofstomme.
We moeten zeker vasthouden aan de letterlijkheid en de lijfelijkheid van dit geneeswonder, maar tegelijk en evenzeer is dit wonder een sprekend en veelzeggend teken. Het is om te beginnen tekenend en kenmerkend voor Jezus zelf dat hij, net als de Pinkstergeest, de tongen losmaakt en ons goed doet horen en spreken. Jezus is immers het tot leven wekkende Woord dat ons dove en stomme bestaan openbreekt tot een leven in horen en spreken, in luisteren en lofzeggen.
Want wat is doofstomheid precies? Het is een bestaan waar geen woord van buiten meer binnenkomt en waar geen zinnig woord meer uitkomt. Het babbelt en kabbelt nog wat, maar het is in wezen een in zichzelf besloten, eenzaam en eenzelvig bestaan. Die doofstomheid is zeker ook een beeld van het menselijk bestaan als zodanig; van een leven waar weinig muziek meer in zit, waar geen lofprijzing meer uit opklinkt. Dat wijd verbreide verschijnsel waar er aan de oren op zich niks mankeert.
Een leven zonder lofzegging! Daarom is het niet helemaal toevallig en zonder betekenis dat Jezus deze man aantreft 'midden in het gebied van Dekápolis'. Dat is het heidenland, waar men het levende verband met het God lovende volk, met Israël dus, is kwijtgeraakt of nooit heeft gekend. Die doofstomme staat ook model voor de heidenwereld waar men niet bij machte is goed te horen en recht te spreken. De betekenis van dit geneeswonder gaat dus verder dan de genezing van deze toevallig doofstomme mens. De heidenwereld wordt binnen de ruimte en de lichtkring van Gods sprekende daden getrokken en daar wordt dan ook 'orthos' gesproken. Het gaat hier om een typisch Pinksterwonder. Heidenen, die van niks weten, horen (en spreken vervolgens ook) van de grote daden van de God van Israël.
Doofheid als ónvermogen om te horen en dan ook te spreken. Onvermogen waarin misschien ook onwil verscholen zit. Want het mag ons opvallen in het verhaal dat die doofstomme zelf geen enkel initiatief neemt tot zijn genezing. We lezen: 'Zij brachten tot hem een dove die moeizaam sprak en zij vroegen hem dringend deze de hand op te leggen'.
De dove krijst niet om hulp of heil, terwijl hij dat met zijn gestoorde spraak toch nog wel had gekund. Dat is opvallend anders bij de blinde Bartimeüs, die we een stuk verderop tegenkomen in het evangelie van Marcus. Die roept om ontferming als hij maar even van Jezus' nadering hoort en bij zijn genezing zegt Jezus: 'Ga heen, uw geloof heeft u gered'.
Je zou kunnen zeggen dat een blinde niets meer ziet van Gods goedheid en heerlijkheid. Het is hem alles zwart voor de ogen geworden. Maar ofschoon hij volledig in het duister tast kan een blinde nog wel tot God roepen, nog wel geloven. Maar wie doof en stom is kan en wil dat niet meer. Van dat roepen en aanroepen is hem de zin nu juist ontgaan. Er is toch niemand die je hoort, geen mens, geen God. Waarom dan roepen, spreken of bidden? De dingen zijn wat ze zijn en je krijgt er geen speld, geen woord tussen.
Zo is die doofstomheid ook een beeld van het ongeloof. Ongeloof dat zich overal kan voordoen, ook midden in de gemeente, ook in het eigen hart. Werkelijk niet alleen in het heidenland.
Bij die doofstomme kan Jezus -om zo te zeggen- niet aansluiten, niet aanknopen bij ook maar een greintje overgebleven geloof, bij enige gehoor-resten in de oren van die dove man. De geneesdaad van Jezus is dan ook zo iets als een 'schepping uit het niets', als een opwekking uit de dood. Alles komt hier aan op Jezus' scheppingskracht. De man zelf brengt niets mee, zelfs niet de lege handen van het geloof.
Maar Gods barmhartigheid in Jezus strekt zich ook uit en is machtig over die egelstelling van het ongeloof. Ook dat bolwerk van ongeloof en onwil wordt door hem geslecht! Horen we hoe plastisch-drastisch Marcus Jezus' daad beschrijft: 'Hij nam hem terzijde, buiten de schare, stak zijn vingers in zijn oren, spuwde, raakte zijn tong aan, en hij zag op naar de hemel, zuchtte en zei tot hem: Effatha!' (Word geopend!)
De Heer zucht zoals de Geest zucht 'met onuitsprekelijke verzuchtingen', hoorden we bij Paulus. Want schepping en redding voltrekken zich in een gevecht, een handgemeen met de krachten van chaos en geweld, van dood en verderf. Scheppen is geen toveren en de genezing van deze doofstomme geen tovenarij, ook al mag het er soms een beetje op lijken als we die verhalen losmaken van de weg die Jezus in de evangeliën gaat. Maar in de tovenarij blijft het eigen bestaan van de tovenaar buiten schot, ongemoeid en dat is het grote verschil met Jezus, die zichzelf niet spaart, maar zichzelf helemaal geeft en inzet. Zoals ook God 'zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar voor ons allen heeft overgegeven', zegt de apostel.
Het geheim van Jezus' geneesmacht is dan ook gelegen in zijn barmhartige en radicale inzet, in die drastische aanraking van de oren en de tong van die doofstomme. Want ziekte en zonde overwint hij door die op zich te nemen, door er onder te bukken en te buigen, door zijn solidariteit met zieken, zwakken en zondaars tot het uiterste, door zijn liefde tot het einde. Van alle genezingen die Jezus verricht is deze plaatsverwisseling het verborgen geheim. Een geheim dat zijn plaatsvervangende kruisdood helemaal openbaar wordt. Hij in onze plaats. Hij heeft onze zonden en ziekten op zich genomen en weggedragen.
Zo is er een hoge prijs betaald voor ons leven en ons levensgeluk en wij leven onze dagen in de eerbiedige gedachtenis van deze prijs. Dankzeggend en lofzingend. Liefhebbend en lef hebbend.
Jezus' toewending tot de mens in nood is een daad van creatieve, scheppende liefde. Daarin gebeuren er wonderen. We horen het slotvers: 'En zij waren buiten zichzelf van verbazing en zeiden: Hij heeft alles wél gemaakt, ook doven doet hij horen en stommen spreken'.
'Hij heeft alles wél gemaakt.' Dat slotvers is een parel. God maakt in Christus àlle dingen góed. Het Griekse woord 'kaloos' betekent goed en schoon. 'Tov' in het Hebreeuws, een woord dat wij ook kennen in onze taal. Daarin klinkt onmiskenbaar het 'tov', het 'goed' uit het scheppingslied uit Genesis 1 in door. Het leven kan weer leven zijn, dankzij Gods genadige tussenkomst in Christus Jezus. Want als hij goed is -en dat is hij naar het eenstemmig getuigenis van alle evangeliën- en omdat deze goedheid ons is verhaald en overkomen, ons heeft bezocht, moeten álle dingen goed zijn en medewerken ten goede.
Zijn genadige verschijning schept ademruimte in de beklemming en de benauwenis van het bestaan. Zijn komen is barmhartigheid in een onbarmhartige wereld en genade in een genadeloos leven. Hij, onze Heer en Heiland, máákt alle dingen goed; ook de erge en onbegrijpelijke dingen, die ons kunnen overkomen. Ook ons eindige en vergankelijke leven. Ook de tegenslagen van het lot en de bitterheden van leed en verlies, want hij zal alle tranen afwissen. De tranen van spijt en van verdriet, alle bittere tranen van onrecht ons aangedaan, van smaad en belediging. Hij maakt het goed. Straks en nu al.
Deze zon in hem over ons opgegaan geeft ons zin in het leven, moed voor de wereld en hoop voor de toekomst. Vanwege hem hebben we alle dingen lief...
AMEN
We beginnen de uitleg van dit korte en kernachtige verhaal in het midden, bij dat bekende en centrale woord uit de mond van Jezus 'Effatha'. 'Word geopend!', betekent dat. Het staat erbij in de tekst. Dat slaat natuurlijk in eerste instantie op die dichtzittende, dove oren van die man en op die vastzittende tong. Onmiddellijk daarna lezen we: 'En zijn oren werden geopend en terstond werd de band van zijn tong los en hij sprak goed'. Hij sprak recht, staat er nog letterlijker vertaald. 'Orthos' in het Grieks, hetgeen we kennen van orthodox, rechtzinnig. Niet langer spreekt hij het kromme taaltje van een doofstomme.
We moeten zeker vasthouden aan de letterlijkheid en de lijfelijkheid van dit geneeswonder, maar tegelijk en evenzeer is dit wonder een sprekend en veelzeggend teken. Het is om te beginnen tekenend en kenmerkend voor Jezus zelf dat hij, net als de Pinkstergeest, de tongen losmaakt en ons goed doet horen en spreken. Jezus is immers het tot leven wekkende Woord dat ons dove en stomme bestaan openbreekt tot een leven in horen en spreken, in luisteren en lofzeggen.
Want wat is doofstomheid precies? Het is een bestaan waar geen woord van buiten meer binnenkomt en waar geen zinnig woord meer uitkomt. Het babbelt en kabbelt nog wat, maar het is in wezen een in zichzelf besloten, eenzaam en eenzelvig bestaan. Die doofstomheid is zeker ook een beeld van het menselijk bestaan als zodanig; van een leven waar weinig muziek meer in zit, waar geen lofprijzing meer uit opklinkt. Dat wijd verbreide verschijnsel waar er aan de oren op zich niks mankeert.
Een leven zonder lofzegging! Daarom is het niet helemaal toevallig en zonder betekenis dat Jezus deze man aantreft 'midden in het gebied van Dekápolis'. Dat is het heidenland, waar men het levende verband met het God lovende volk, met Israël dus, is kwijtgeraakt of nooit heeft gekend. Die doofstomme staat ook model voor de heidenwereld waar men niet bij machte is goed te horen en recht te spreken. De betekenis van dit geneeswonder gaat dus verder dan de genezing van deze toevallig doofstomme mens. De heidenwereld wordt binnen de ruimte en de lichtkring van Gods sprekende daden getrokken en daar wordt dan ook 'orthos' gesproken. Het gaat hier om een typisch Pinksterwonder. Heidenen, die van niks weten, horen (en spreken vervolgens ook) van de grote daden van de God van Israël.
Doofheid als ónvermogen om te horen en dan ook te spreken. Onvermogen waarin misschien ook onwil verscholen zit. Want het mag ons opvallen in het verhaal dat die doofstomme zelf geen enkel initiatief neemt tot zijn genezing. We lezen: 'Zij brachten tot hem een dove die moeizaam sprak en zij vroegen hem dringend deze de hand op te leggen'.
De dove krijst niet om hulp of heil, terwijl hij dat met zijn gestoorde spraak toch nog wel had gekund. Dat is opvallend anders bij de blinde Bartimeüs, die we een stuk verderop tegenkomen in het evangelie van Marcus. Die roept om ontferming als hij maar even van Jezus' nadering hoort en bij zijn genezing zegt Jezus: 'Ga heen, uw geloof heeft u gered'.
Je zou kunnen zeggen dat een blinde niets meer ziet van Gods goedheid en heerlijkheid. Het is hem alles zwart voor de ogen geworden. Maar ofschoon hij volledig in het duister tast kan een blinde nog wel tot God roepen, nog wel geloven. Maar wie doof en stom is kan en wil dat niet meer. Van dat roepen en aanroepen is hem de zin nu juist ontgaan. Er is toch niemand die je hoort, geen mens, geen God. Waarom dan roepen, spreken of bidden? De dingen zijn wat ze zijn en je krijgt er geen speld, geen woord tussen.
Zo is die doofstomheid ook een beeld van het ongeloof. Ongeloof dat zich overal kan voordoen, ook midden in de gemeente, ook in het eigen hart. Werkelijk niet alleen in het heidenland.
Bij die doofstomme kan Jezus -om zo te zeggen- niet aansluiten, niet aanknopen bij ook maar een greintje overgebleven geloof, bij enige gehoor-resten in de oren van die dove man. De geneesdaad van Jezus is dan ook zo iets als een 'schepping uit het niets', als een opwekking uit de dood. Alles komt hier aan op Jezus' scheppingskracht. De man zelf brengt niets mee, zelfs niet de lege handen van het geloof.
Maar Gods barmhartigheid in Jezus strekt zich ook uit en is machtig over die egelstelling van het ongeloof. Ook dat bolwerk van ongeloof en onwil wordt door hem geslecht! Horen we hoe plastisch-drastisch Marcus Jezus' daad beschrijft: 'Hij nam hem terzijde, buiten de schare, stak zijn vingers in zijn oren, spuwde, raakte zijn tong aan, en hij zag op naar de hemel, zuchtte en zei tot hem: Effatha!' (Word geopend!)
De Heer zucht zoals de Geest zucht 'met onuitsprekelijke verzuchtingen', hoorden we bij Paulus. Want schepping en redding voltrekken zich in een gevecht, een handgemeen met de krachten van chaos en geweld, van dood en verderf. Scheppen is geen toveren en de genezing van deze doofstomme geen tovenarij, ook al mag het er soms een beetje op lijken als we die verhalen losmaken van de weg die Jezus in de evangeliën gaat. Maar in de tovenarij blijft het eigen bestaan van de tovenaar buiten schot, ongemoeid en dat is het grote verschil met Jezus, die zichzelf niet spaart, maar zichzelf helemaal geeft en inzet. Zoals ook God 'zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar voor ons allen heeft overgegeven', zegt de apostel.
Het geheim van Jezus' geneesmacht is dan ook gelegen in zijn barmhartige en radicale inzet, in die drastische aanraking van de oren en de tong van die doofstomme. Want ziekte en zonde overwint hij door die op zich te nemen, door er onder te bukken en te buigen, door zijn solidariteit met zieken, zwakken en zondaars tot het uiterste, door zijn liefde tot het einde. Van alle genezingen die Jezus verricht is deze plaatsverwisseling het verborgen geheim. Een geheim dat zijn plaatsvervangende kruisdood helemaal openbaar wordt. Hij in onze plaats. Hij heeft onze zonden en ziekten op zich genomen en weggedragen.
Zo is er een hoge prijs betaald voor ons leven en ons levensgeluk en wij leven onze dagen in de eerbiedige gedachtenis van deze prijs. Dankzeggend en lofzingend. Liefhebbend en lef hebbend.
Jezus' toewending tot de mens in nood is een daad van creatieve, scheppende liefde. Daarin gebeuren er wonderen. We horen het slotvers: 'En zij waren buiten zichzelf van verbazing en zeiden: Hij heeft alles wél gemaakt, ook doven doet hij horen en stommen spreken'.
'Hij heeft alles wél gemaakt.' Dat slotvers is een parel. God maakt in Christus àlle dingen góed. Het Griekse woord 'kaloos' betekent goed en schoon. 'Tov' in het Hebreeuws, een woord dat wij ook kennen in onze taal. Daarin klinkt onmiskenbaar het 'tov', het 'goed' uit het scheppingslied uit Genesis 1 in door. Het leven kan weer leven zijn, dankzij Gods genadige tussenkomst in Christus Jezus. Want als hij goed is -en dat is hij naar het eenstemmig getuigenis van alle evangeliën- en omdat deze goedheid ons is verhaald en overkomen, ons heeft bezocht, moeten álle dingen goed zijn en medewerken ten goede.
Zijn genadige verschijning schept ademruimte in de beklemming en de benauwenis van het bestaan. Zijn komen is barmhartigheid in een onbarmhartige wereld en genade in een genadeloos leven. Hij, onze Heer en Heiland, máákt alle dingen goed; ook de erge en onbegrijpelijke dingen, die ons kunnen overkomen. Ook ons eindige en vergankelijke leven. Ook de tegenslagen van het lot en de bitterheden van leed en verlies, want hij zal alle tranen afwissen. De tranen van spijt en van verdriet, alle bittere tranen van onrecht ons aangedaan, van smaad en belediging. Hij maakt het goed. Straks en nu al.
Deze zon in hem over ons opgegaan geeft ons zin in het leven, moed voor de wereld en hoop voor de toekomst. Vanwege hem hebben we alle dingen lief...
AMEN