Ook ons geloof is gras
Het christelijk geloof is 'ook een godsdienst onder de godsdiensten'. Aldus Kuitert in zijn nieuwste boek ('Het algemeen betwijfeld christelijk geloof' - 1992) dat allerwegen ruime aandacht krijgt. Kuitert bedoelt daarmee dat een christen 'ook een mens onder de mensen' is en mits hij er niet impliciet mee zeggen wil dat de Here God 'ook een god onder de goden' is, kan ik er wel mee instemmen. Wie in Christus gelooft heeft werkelijk geen reden om zich boven zijn (godsdienstige) medemensen verheven te achten of voor zichzelf een uitzonderingspositie te claimen te midden van de (godsdienstige) mensheid. Terecht dat Kuitert daar niets van weten wil.
Niettemin zijn er bij die uitspraak dat het christendom 'ook een godsdienst onder de godsdiensten' is nog wel enige kritische kanttekeningen op hun plaats.
Om te beginnen zou ik toch graag genoteerd willen zien dat ik zelf, schoon met volle instemming behorend tot de gemeente van Christus, géén aanhanger ben van het christendom. Niet dat het christendom me gestolen kan worden, maar ik hang en hecht er niet aan. Geloven doe ik er niet in. En dat niet als een persoonlijke eigenzinnigheid, maar ik acht dat in de zaak zelf gefundeerd. De kerk, waartoe ik behoor en waarvan mijn christen-zijn een afgeleide is, constitueert zich niet als een godsdienst, zeker niet bij voorbaat, maar zij leeft van Gods spreken in Christus en door de Geest. Het geloof hangt aan Gods lippen en het heeft geen vastheid, geen 'securitas' in zichzelf. Eerder dan dat het geloof dan ook door ons 'betwijfeld' wordt, staat het onder de kritiek van de openbaring. Als min of meer zelfstandige grootheid komt het geloof in de crisis die er uitgaat van de openbaring zelf. De immanente crisis van de religie (of van als religie opgevatte geloof), waar altijd wel sprake van is, verbleekt bij de crisis die er uitgaat van Gods alle dingen kritiserende Woord. Ook ons zogeheten geloof is gras; gras dat verdort, als de Geest des Heren daarin blaast (vgl. Jesaja 40: 7). Het geloof kan zich onmogelijk als een eigenmachtig 'zoekontwerp' handhaven. Het breekt en het ontvalt ons als we ermee voor Gods aangezicht verschijnen. Er vindt vanuit Gods openbaring doorbraak en opheffing van onze godsdienst, ook van ons gelóof als godsdienst, plaats. Hooguit is geloof 'gebroken religie'. Dat moet men er dus wel bij zeggen, als we over het christelijk geloof als godsdienst spreken!
De kern van het ons op het hart gebonden verhaal is dan ook niet dat er van 'godsdienst' wordt gevraagd, maar die kern is het verrassende getuigenis van Gods mensendienst. God zoekt de mens, die Hem niet en nooit zocht en Hij wil geen mensen als zijn dienaren, maar als zijn bondgenoten. God wil geen godsdienst, maar de mens betrekken in de dienst der verzoening, in zijn vredeswerk. Noem het desnoods 'godsdienst', al is het misleidend, maar het is participatie aan Gods mensendienst. Wie zich door God gevonden weet, weet zich tegelijk door hem gezonden. Tot de naaste, de wereld in.
Zo kunnen we over het christelijk geloof wellicht beter spreken als over een 'humanisme' dan over een godsdienst. Maar dan wel een humanisme dat niet zijn maatstaf heeft in onze humaniteit en humaniteitsgedachten, maar in Gods menselijkheid en mensenliefde. Het is ook kritisch tegenover ons humanisme. Het is met de treffende uitdrukking van Levinas: 'Humanisme de l'autre homme'. Dat wijst in de juiste richting. Want hoe dan ook: de A(a)nder kunnen we niet ontwijken of ontvluchten. Daarmee krijgen we in Christus onmiddellijk te maken, God is als 'onze God' ook altijd de 'God van de ander'. Als de God van de volkenwereld blijft Hij de God van Israël. In het christelijk geloof is altijd Israël in de buurt. Dat is geen bijkomstig verschil met andere religies. Dat is wezenlijk. En ook zo breekt het geloof uit de categorie 'religie'. Het voert ons op Gods wegen
door de (wereld)geschiedenis en naar de naaste.
Kuiterts voorstel het christelijk geloof onder de godsdiensten te rekenen en vanuit de religie te verstaan moet per saldo hoogst ongelukkig heten en het zeer misleidend. Ik acht het een terugval achter moeizaam verworden inzichten van driekwart eeuw theologische arbeid.
(februari 1992; enigszins gewijzigd)
Niettemin zijn er bij die uitspraak dat het christendom 'ook een godsdienst onder de godsdiensten' is nog wel enige kritische kanttekeningen op hun plaats.
Om te beginnen zou ik toch graag genoteerd willen zien dat ik zelf, schoon met volle instemming behorend tot de gemeente van Christus, géén aanhanger ben van het christendom. Niet dat het christendom me gestolen kan worden, maar ik hang en hecht er niet aan. Geloven doe ik er niet in. En dat niet als een persoonlijke eigenzinnigheid, maar ik acht dat in de zaak zelf gefundeerd. De kerk, waartoe ik behoor en waarvan mijn christen-zijn een afgeleide is, constitueert zich niet als een godsdienst, zeker niet bij voorbaat, maar zij leeft van Gods spreken in Christus en door de Geest. Het geloof hangt aan Gods lippen en het heeft geen vastheid, geen 'securitas' in zichzelf. Eerder dan dat het geloof dan ook door ons 'betwijfeld' wordt, staat het onder de kritiek van de openbaring. Als min of meer zelfstandige grootheid komt het geloof in de crisis die er uitgaat van de openbaring zelf. De immanente crisis van de religie (of van als religie opgevatte geloof), waar altijd wel sprake van is, verbleekt bij de crisis die er uitgaat van Gods alle dingen kritiserende Woord. Ook ons zogeheten geloof is gras; gras dat verdort, als de Geest des Heren daarin blaast (vgl. Jesaja 40: 7). Het geloof kan zich onmogelijk als een eigenmachtig 'zoekontwerp' handhaven. Het breekt en het ontvalt ons als we ermee voor Gods aangezicht verschijnen. Er vindt vanuit Gods openbaring doorbraak en opheffing van onze godsdienst, ook van ons gelóof als godsdienst, plaats. Hooguit is geloof 'gebroken religie'. Dat moet men er dus wel bij zeggen, als we over het christelijk geloof als godsdienst spreken!
De kern van het ons op het hart gebonden verhaal is dan ook niet dat er van 'godsdienst' wordt gevraagd, maar die kern is het verrassende getuigenis van Gods mensendienst. God zoekt de mens, die Hem niet en nooit zocht en Hij wil geen mensen als zijn dienaren, maar als zijn bondgenoten. God wil geen godsdienst, maar de mens betrekken in de dienst der verzoening, in zijn vredeswerk. Noem het desnoods 'godsdienst', al is het misleidend, maar het is participatie aan Gods mensendienst. Wie zich door God gevonden weet, weet zich tegelijk door hem gezonden. Tot de naaste, de wereld in.
Zo kunnen we over het christelijk geloof wellicht beter spreken als over een 'humanisme' dan over een godsdienst. Maar dan wel een humanisme dat niet zijn maatstaf heeft in onze humaniteit en humaniteitsgedachten, maar in Gods menselijkheid en mensenliefde. Het is ook kritisch tegenover ons humanisme. Het is met de treffende uitdrukking van Levinas: 'Humanisme de l'autre homme'. Dat wijst in de juiste richting. Want hoe dan ook: de A(a)nder kunnen we niet ontwijken of ontvluchten. Daarmee krijgen we in Christus onmiddellijk te maken, God is als 'onze God' ook altijd de 'God van de ander'. Als de God van de volkenwereld blijft Hij de God van Israël. In het christelijk geloof is altijd Israël in de buurt. Dat is geen bijkomstig verschil met andere religies. Dat is wezenlijk. En ook zo breekt het geloof uit de categorie 'religie'. Het voert ons op Gods wegen
door de (wereld)geschiedenis en naar de naaste.
Kuiterts voorstel het christelijk geloof onder de godsdiensten te rekenen en vanuit de religie te verstaan moet per saldo hoogst ongelukkig heten en het zeer misleidend. Ik acht het een terugval achter moeizaam verworden inzichten van driekwart eeuw theologische arbeid.
(februari 1992; enigszins gewijzigd)