Peinzend over Bert ter Schegget

01-12-’01

Nog altijd vind ik het een beetje jammer dat ik Bert ter Schegget rond zijn zeventigste verjaardag niet de wens van Karl Barth aan Eduard Thurneysen heb meegegeven: 'Dein Alter sei wie deine Jugend' (K.D. III/2. p.V), toen we die verjaardag met zijn zeven 'promoti' bij Mies en hem thuis vierden. We horen deze dagen nogal eens over de zo mild, minder radicaal en daarmee acceptabel geworden Ter Schegget van de laatste twee decennia, maar ik mag en moet zeggen dat de man van het 'zo woedend-innig' engagement, waarvan K. H. Miskotte sprak in 1970, mij terstond vanaf onze eerste ontmoeting in 1966 heeft aangesproken en me gaandeweg zeer lief is geworden. In die woede over het onrecht kleine mensen aangedaan, hun exploitatie en vernedering, voelde ik me waarschijnlijk vanuit mijn afkomst uit landarbeiderskring direct met Ter Schegget zielsverwant, schoon overigens van een heel verschillend temperament. Misschien was ik voorbestemd communist te worden – gedurfd had ik dat wel en de late jaren zestig wáren er ook naar –, maar de theologie van met name Ter Schegget heeft dat voorkomen. (Alsmede Hebe Kohlbrugge, die me in 1968 voor een jaar naar Praag stuurde. Dan bouw je wat reserves in in je geestdrift voor het communisme.)

Ondertussen stond Ter Schegget zelf, hier en daar, wel als 'marxist' te boek in de jaren zeventig en dat klinkt nog duidelijk na in de algemene persberichten na zijn overlijden. Dat was hooguit een halve waarheid, altijd erger dan een hele leugen, die o.a. zijn weg naar het kerkelijk hoogleraarschap bepaald niet geëffend heeft. Maar hij was het niet en wilde het niet zijn.  'Ik denk', schrijft hij in zijn 'Kernwoorden bij Marx' (1977), 'dat er heel veel bij hem te leren valt. Noem mij echter daarom geen marxist, want ik ben wars van ismes, ook van dit voor mij zo aantrekkelijke. (p. 8) Hij bestudeerde Marx 'als denker, die wij als partijganger der armen niet mogen passeren.' (p. 9) Het is hem desalniettemin euvel geduid. De emoties konden hoog oplopen in die tijd en Ter Schegget was er in de kerk het middelpunt van. Maar ook dat ging voorbij en wie echt door hem geboeid was vond in hem een inspirerende gids ook toen we politiek en cultureel in een ander vaarwater terecht kwamen.

Het verbaast me, denkend aan Bert ter Schegget, hoe belangrijk toch de persoon is als toegang tot wat iemand theologisch te zeggen heeft. Honderd maal kan men zeggen dat het om de zaak en de inhoud gaat en niet om de persoon of de vorm,  toch leer je het meest en het gretigst van iemand die je als persoon raakt, boeit, bewondert of lief hebt. Dat gold voor mij (en voor velen, denk ik) bij Ter Schegget en ik vraag me deze week voor de zoveelste keer af waar dat precies mee te maken had. Zelf heeft hij menig keer gezegd 'ik eindig nog eens als mysticus' en terecht merkt Evert Jan de Wijer, in 'Trouw' van 12 november, op: 'ik denk, eerlijk gezegd, dat hij ook zo begonnen is en dat heel zijn handelen, denken en theologische ijver terug te voeren zijn op de bevinding zelf aangeraakt te zijn door de menslievendheid Gods.' Op zichzelf zal dat voor meer theologen en christen-mensen gelden, maar het bijzondere van Bert ter Schegget was misschien dat dat aangedaan zijn en die bewogenheid, ook zijn aanvechtingen, doorklonken in haast al zijn theologische uitingen. Overigens zonder dat ze tot thema werden.

Ik meen Bert gekend te hebben als een mens voor wie theologie en ook wel filosofie middelen waren om zich in het leven en de wereld staande te houden. Meer dan een vak of een broodwinning, al deed hij daar niet verachtelijk over, een levensbehoefte, een levensnoodzaak. Zonder deze middelen zou hij, denk ik, een wanhopig en depressief mens geweest zijn. Zelfs muziek en literatuur, ofschoon die veel voor hem betekenden, waren hem niet genoeg om tot zichzelf en tot de mensen en de dingen te komen. In de aan de Schriften ontsprongen theologie kon hij, aan de wanhoop voorbij, articuleren in heldere en cordate taal wat hem het meest bezielde en het diepst raakte. Zo kenden we hem ook als een aanstekelijk vrij en vrolijk mens. Eigenlijk alle ontmoetingen met hem herinner ik me als opbeurend en bemoedigend. Een zonnige natuur was het zeker niet, maar er ging wel geest en kracht van hem uit.

Nog iets over Ter Schegget en de kerk. Hij had wel redenen kunnen vinden om zich verongelijkt en/of teleurgesteld van de kerk af te wenden of er op af te geven. Dat heeft hij niet gedaan. Integendeel: zijn laatste publicaties zijn helemaal gericht op het leerhuis van de gemeente en geschreven in eenvoudige, klare taal. Ze kunnen nog lang mee.

Veel hem opgeplakte etiketten doen hem geen recht. Wie was hij vooral? Herder en leraar, zou ik hier willen zeggen. Een bijzondere dominee, een bijzonder goeie, dat wel, maar hij was dat als een heel gewoon en waarachtig, een intensief levend mens. Als een makker, als een broeder in de nood der tijden. Zo wil ik hem eren en gedenken.
(c) Rens Kopmels