Psalm 23 / Johannes 10: 11-15

zondag van de Goede Herder

'Zondag van de Goede Herder' heet deze zondag twee weken na Pasen in de kerk; en we lazen naast het evangelie uit Johannes 10 die wel heel bekende Psalm 23. 'Ik wil van God als van mijn herder spreken', zoals het begin van die psalm berijmd is in het Liedboek.
Meestal zingen we de psalmen in de kerkdienst in plaats van ze te lezen. Dat is een goede gewoonte die we zeker moeten volhouden, ook al zijn we misschien geneigd aan de eigentijdse gezangen de voorkeur te geven. De gezangen zijn ons doorgaans vertrouwder en nabijer. Over het algemeen zijn ze ook wat lichter van toon en zingen ze iets gemakkelijker. We menen er onze gevoelens vaak wat beter in kwijt te kunnen.
Bij de psalmen voelen we ons wat minder op ons gemak. Ze zijn ons dikwijls zo ver en vreemd en vertolken levenservaringen die toch maar betrekkelijk zelden de onze zijn. Met onze gewone en goede leven gaat het toch meestal niet door die donkere diepten en die uitersten van nood en angst, zoals die in de psalmen stem krijgen.
Neem nu b.v. het berijmde begin van Psalm 130, waar we zingen: 'Uit diepten van ellende roep ik tot u, o Heer; of Psalm 6:7, waar staat: 'Elke nacht doorweek ik mijn sponde en doe ik mijn bed van tranen vloeien'. Het is voor ons te hopen dat we dat de psalmdichter niet zonder meer kunnen nazeggen. Is het dan niet een beetje onoprecht en wat al te zwaar aangezet om zo iets uit volle borst te zingen?
Maar we kunnen ons ook afvragen of we dan alleen maar moeten zingen wat we ook zelf zo beleven en wat uiting geeft aan wat er in ons eigen gemoed omgaat.
Psamen zingen we in de kerk; en de kerk is toch óok de plaats waar we ons oor en onze stem lenen aan de ervaringen van anderen. De nood van de mensenwereld is in de kerk ook ónze nood en de zorgen en benauwheden van anderen kunnen ons er niet koud en onverschillig laten. Ik wil maar zeggen: in de kerk zingen we ook altijd voor en namens anderen en niet alleen voor onszelf, zoals we ook bidden niet alleen voor onszelf, maar uitdrukkelijk ook voor anderen.
Dat geldt eigenlijk over de hele breedte van de kerkelijke activiteiten. Soms kun je mensen horen zeggen en een beetje klagen: 'ik heb, ik beleef zo weinig aan een kerkdienst'. Dat is natuurlijk jammer, maar laten we ons dan realiseren dat we niet alleen voor onszelf naar de kerk gaan, maar ook voor en namens anderen. 't Zou kunnen dat ànderen er iets aan hebben als wij naar de kerk gaan, zoals het ook goed en troostrijk is te weten dat anderen voor ons bidden, als we misschien het zelf niet meer kunnen; ja, dat een Ander voor ons gelooft, als we zelf nauwelijks meer geloven kunnen.
Plaatsvervanging of plaatsbekleding heet dat -en dat is, zoals we nog zullen zien, een toepasselijk thema op de zondag van de Goede Herder.

Maar eerst nog iets over die Psalm 23. Dat is behalve éen van de meest bekende ook éen van de meest geliefde psalmen; een psalm die mensen door diepten en duisternis van sterven-moeten, van rouw en bitter verlies heeft heengedragen. 'Zelfs al ga ik door een dal van diepe duisternis, ik vrees geen kwaad, want Gij zijt bij me'.
Gij! Dat is de Heer die ons een herder is; Gód van wie we als van een Herder mogen spreken. Want God is niet zomaar, vaag en hoog-verheven Gòd, nee: we mogen van God als van onze herder en leidsman spreken.
Dat leren ons de schriften, het Oude Testament al, maar dat wordt dan nog verdiept en helemaal duidelijk, helemaal openbaar in het Nieuwe Testament, als we zien op Jezus. Hij is de Goede Herder, de betrouwbare, de waarachtige, onderscheiden van de huurling, die op de loop gaat als de wolf nadert of als de rovers dreigen toe te slaan.
Maar 'de goede herder zet zijn leven in voor de schapen'. Hij komt voor hen op, hij staat voor hen in, met lijf en leven, want de schapen gaan hem ter harte en hij geeft ze niet prijs aan ondergang en dood. Ja, moeten we zeggen, nog altijd ziende op Jezus: deze herder ruilt in laatste instantie, als het er op aankomt, met het schaap van plaats, om zo de slagen van het lot op te vangen in zijn eigen lichaam; of ook: om de schuld van de zonde te boeten met zijn eigen bloed. Dat is plaatsvervanging, borg staan voor.
Zo heeft de kerk Jezus (en daarin Gód) ten diepste verstaan. Als de Goede Herder, die met het schaap van plaats wisselt als wolven en rovers het belagen. De herder die a.h.w. zelf een schaap wordt of in de beeldspraak van de Schrift: een lam; het lam dat de zonde der wereld wegdraagt, zoals er in Joh. 1: 29 staat. 'Hij de herder, hij het lam, die voor u ter aarde kwam', zegt Gezang 105.
En wij mogen weten: niet anders dan in deze herderlijke zorg, niet anders dan in deze knechtelijke trouw en toewijding is God... Gód! Hij is Heer, Kurios, in deze nederige knechtsgestalte.

Zeker, de wereld waarin we terecht zijn gekomen kan ons tot één grote verschrikking en benauwdheid worden, vol dreiging en gevaar als ze is, vol geweld en onrecht, vol onverschilligheid voor het lot van de mens. En soms zijn we er dan ook zelf na aan toe onverschillig en hardvochtig te worden. Wat doet het er allemaal toe? Wat kan ons het eigenlijk allemaal schelen? Tijd en toeval treffen allen, rechtvaardigen en goddelozen, en van een goed en rechtvaardig Godsbestuur merk je bar weinig.

Wat zullen we ervan zeggen? Nu, die wereld- en levenservaring is de bijbel niet vreemd- en het zijn met name de psalmen die daar weet van hebben. Maar tegelijk en daar midden in vertellen de ons toevertrouwde schriften ons een ánder verhaal, een tegen-verhaal; want we zijn op onze wegen en dwaalwegen in deze wereld niet aan ons eenzame lot overgelaten, maar gevolgd en gevonden door de goede herder en in diens herderlijke zorg wordt ons leven bewaard, geréd en gaat het niet verloren en zoek. Het evangelie verhaalt en betuigt ons dat we temidden van alle wanhoop en in onze vele angsten en benauwdheden gekend en bemind zijn; gekend en bemind in Gods herderlijke liefde. Ja, meer nog: in deze herderlijke zorg, die we in Jezus leren kennen, houdt God de wereld in stand. Deze herderlijke zorg, deze herderlijke liefde, is het verborgen geheim van de ons omringende kosmos. Zij draagt ons leven en schraagt de schepping. En vanuit dit geheim kunnen ons de dingen van het leven en van de wereld dan ook tot een verkwikking en een bron van vreugde worden. De zielsverkwikking waarvan de dichter van Psalm 23 gewaagt. De 'grazige weiden' en de 'zeer stille wateren' als een voorsmaak en een onderpand van het ons door God toegedachte leven. De 'aangerichte tafel' en de 'overvloeiende beker' temidden van de benauwenissen van de wereld, waarbij we in het bijzonder bij elke viering van het Heilig Avondmaal bepaald worden- tot stichting van onze ziel, tot sterking van ons wankele geloof.

Het geloof in God als de Goede Herder blijft niet zonder ervaringen van die goedheid en trouw. Maar het is óok waar dat onze levenservaringen niet altijd dat geloof bevestigen; eerder aanvechten. En soms ervaren we van Gods herderschap niet meer dan 'zijn stok en zijn staf'. De stok van zijn gebod en de staf van zijn belofte. Maar ook die -zegt de psalmist- 'vertroosten mij'. Die stok en die staf houden ons op de been, houden ons gaande en staande. Want we mogen horen en weten dat het de stok en de staf zijn van de Herder die ons en onze wereld niet aan ondergang en dood heeft prijsgegeven en zal prijsgeven. Ondergang en dood heeft deze Herder zélf op zich genomen, opdat zijn schapen weide vinden. 'Ik ben gekomen' zegt Jezus (vlak voor het gelezen gedeelte), 'opdat zij leven hebben en overvloed.'

We hébben een herder; een herder die voor ons opkomt en borg staat. We mogen van God als van onze herder spreken. Dat is, denk ik, het eerste en voornaamste van het ons op het hart gebonden evangelie, maar het twéede, daaraan gelijk, (om zo te zeggen) is dat we niet alleen een herder hebben, maar dat we ook herders hebben te zijn. Herders voor elkaar, hoeders en bewaarders van de ons toevertrouwde aarde, van planten en dieren, van water en lucht. Ook daar eerherstel van de herder en het herderschap; en zo'n herder in de bijbelse zin is toch nog iets anders dan een manager of dan een ondernemer met uitsluitend winstoogmerken. En mogen de managers en de ondernemers in hun doen en laten altijd iets bewaren van deze herderlijkheid.

Want de mens als herder, als de hoeder van zijn broeder of zuster, of ook als de toegewijde 'akkerman'(zo zou je de naam 'Adam' kunnen vertalen), als tuinman, dat is toch wel de mens, zoals God hem bedoeld en gewild heeft. En als hij trouw, toegewijd is in deze taak, in dit vredeswerk van dienen, bewaren, behoeden, dan komt het leven terecht, en spiegelt de wereld iets van Gods heerlijkheid.

AMEN
(c) Rens Kopmels