Schepping en ethiek

De weg van schepping naar ethiek is een korte weg. Niettemin vergt het enige inspanning die weg te vinden en te ontsluiten.

Op goede bijbelse gronden wordt in de dogmatiek gezegd dat scheppen geschiedt 'per verbum Dei' en dat ex nihilo'. 'Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden dat geworden is' (Joh. 1: 3). De mens als schepsel en de wereld als schepping zijn uit het niets door Gods Woord in het aanzijn geroepen. Schepselen zijn geen natuurproducten of voortbrengselen van de geschiedenis of de cultuur. Dat de mens en de dingen dat zouden zijn is eerder een heidense dan een bijbelse gedachte.

Maart daarom is het nog geen volstrekt verwerpelijke opvatting. Het 'nihil sine ratione' (Leibniz) is een diep ingeslepen denkspoor in de cultuur- en geestesgeschiedenis,ook waar het christendom die geschiedenis medebepaald en gestempeld heeft. Alle wetenschap en (vrijwel) elk rationeel denken rusten op deze premisse. Zonder oorzaak bestaat en gebeurt er niets en alles heeft een van te voren gedetermineerd doel, dat in beginsel kenbaar en voorspelnaar is. Over de kracht en de vruchtbaarheid van deze grondgedachte valt nauwelijks te twisten. Wetenschap en techniek berusten er op en niemand, althans geen weldenkend mens gelooft in principieel onverklaarbare verschijnselen. Spoken bestaan niet en wonderen zijn, per definitie, onmogelijk. Er is geen werkelijkheid die niet op een voorafgaande mogelijkheid berust. Spookervaringen en wondere belevenissen komen op het conto van het nog niet tot rede en rust gekomen individuele subject. Bij nader inzien voegen deze ervaringen zich in de rationele orde van het oorzakelijke en noodzakelijke. Want alles heeft zijn oorzaak, zijn (verborgen) doel, zijn 'necessitas' in het samenhangende geheel van de werkelijkheid, hoe ondoorzichtig die feitelijk ook moge zijn en wellicht blijft.

In dit in de westerse wereld dominante ontologische discours, waarin dus niets zonder grond en reden is,is 'creatio ex nihilo' een vreemde en door elke wetenschap genegeerde notie. Men kan evenwel ook zeggen: een verassende of/en verontrustende notie. Is er dan iets of iemand 'zonder grond; in ons midden'(Miskotte) en geschieden er dan dingen, die het onverstoorbare en intrinsiek samenhangende zijnsgebueren, de dialectiek van natuur, existentie en geschiedenis doorkruisen en onderbreken, of minstens kritisch doorlichten of ondervragen? Dat moet dan vanuit een 'Jenseits des Seins', dat het zijn schokt en de zijnden opschrikt en in een ander en nieuw perspectief stelt. Een 'autrement qu'être'(Levinas),dat niet als alle zijn in het bewustzijn is opgesloten of wordt opgevangen, maar dat nochtans het zijn verlicht en kwalificeert. Een Woord van de andere oever, die we nooit zullen betreden, maar dat ons treft als een afgeschoten pijl in het hart. Een licht over ons en de wereld opgegaan waarin we alle dingen zien; ook het 'lumen naturale' van de zon en van de menselijke rede. Zoals de Psalmist zegt: 'In uw licht zien we het licht' (Ps 36:10 b)


We moeten het heersende ontologisch discours, 'das Denken des Seins'(Heidegger), zowel als genitivus objectivus als subjectivus, aldus openbreken om het woord scheppen (en schepping) überhaupt te kunnen denken en de (eigen) redelijkheid ervan ter sprake te kunnen brengen. Wat kan het toch betekenen dat God in de bijbel Schepper heet en de mens (en alle dingen) schepselen? Dat de christelijke traditie dat ook doet is zeker waar, maar de vraag lijkt ter zake of niet-bijbelse concepties deze woorden niet vullen of vervangen. Niet alleen in de filosofie, maar ook in veel theologie wordt God als de Schepper opgevat als 'de grond van het zijn', 'the ground of being' (Tillich). Of ook als de eerste oorzaak van alle dingen De 'Ursache' van (en in) alle 'Sachen', die er zijn en die er gebeuren. Daarmee is het idee van een zijnsovereenkomst ('analogia entis') bij alle verschil in ontische status tussen God en wereld, God en mens niet ver gezocht. God, mens en wereld hebben het zijn, het bestaan gemeen. Ze zijn minstens zijnsverwant. De wereld is in beginsel transparant tot op haar grond, dit wil zeggen tot op God en dat maakt een 'natuurlijke' godskennis en een dito theologie niet onmogelijk, maar eerder voor de hand liggend. De schepselen hebben in hun bestaan deel aan de Schepper. De categorie van de participatie aan het hoogste zijn of aan de eeuwige ideeën (de 'methexis' bij Plato) bepaalt dan het denken over schepping. De dingen zijn 'ex Deo' en niet: 'ex nihilo'! Maar de Schepper heeft wel redenen uit zichzelf genomen om hemel en aarde in het aanzijn te roepen, doch geen bestanddelen uit zijn wezen.

De bij het bijbelse scheppingsbegrip beter passende categorie is die van de separatie. 'Cré ation est séparation'. Ook hier is Levinas ons behulpzaam. Het schepsel mens heeft geen goddelijke draad aan zijn lijf en geen goddelijke vonk in zijn ziel. Hij is in zichzelf 'Staub der Erde' en als zodanig gedoemd 'als los zand' uiteen te vallen. Hij leeft op de adem die God hem inblaast en in en door het hem toegesproken Woord.


Scheppen is spreken, (op)roepen, gebieden, oordelen, al laat zich dat niet zonder meer omkeren. Het schepsel als schepsel ontstaat niet uit de natuur, maar wordt tevoorschijn geroepen door het Woord (van God). Uit het niets? Zeker, maar dat niets moet niet al te strikt logisch of mathematisch opgevat worden. Genesis 1 spreekt over het 'tohu wa bohoe', het 'woest en ledig', in één zinnetje, als in een superieur understatement van de gewelddadige en blinde chaos die de (volkeren)wereld tot op heden is. Als een hoogst actueel en werkzaam verleden.

Levinas is daar zakelijk dichtbij met de notie van het 'il y a', het naamloze, neutrale, ongerichte (er) zijn dat ons omspoelt en dreigt te overspoelen. Het doffe geruis van het zijn. De wereld in haar onverschilligheid, onherbergzaamheid en onbarmhartigheid.

In Gods scheppende Woord (en daad) wordt het schepsel aan deze chaotische en 'nietige' werkelijkheid ontrukt en als een vrij en eigen wezen te voorschijn geroepen. De mens komt als geroepen op het toneel. Als een aangesproken wezen met een onverwisselbare naam. Schepsel zijn betekent dan ook: moeten antwoorden. Het Woord dat ons ten leven en op het appèl riep ('het is niet te hoog en niet te diep') vraagt om antwoord. 'Adam,waar ben je?' 'Kaïn, waar is je broeder Abel?' Van stonde aan betekent schepsel zijn: verantwoordelijkheid. Zo kort is de weg van schepping naar ethiek.


Met een visie op het ontstaan van de mens en het leven heeft de scheppingsnotie dan ook weinig of niets te maken, zoals de treurig makende discussies over Geneis 1 en 2 en over 'schepping of evolutie' maar blijven veronderstellen. Op dat ontstaan hebben we nauwelijks zicht, al mogen de wetenschappen er hun best op doen. Belangwekkend genoeg, huiveringwekkend ook wel, maar vanuit het scheppingswoord, 'la parole originelle', geldt vooreerst: 'Wie ben ik en wie heb ik te zijn als mens,wat moet ik doen?' Nu, opgeroepen en tegelijk aangesproken heb ik (adequaat)te antwoorden. Zonder uitstel. Het menselijk bestaan is onmiddellijk een ethisch bestaan. Eer zit geen ruimte tussen 'Sein und Sollen',tussen de 'homo sapiens' en de 'homo humanus'. Dat is in de bijbelse scheppingsnotie geïmpliceerd. We zijn geroepen, gevraagd, bestemd om mens te zijn. Mensop de aarde als akkerman; mens voor de mens als diens hoeder Er wordt op ons gerekend, er wordt naar onze verschijning uitgezien, met reikhalzend verlangen, vanuit de benarde creatuur. (Rom. 8: 19)

Daarin ligt ook de zin van het ongegronde, in zichzelf zinloze en contingente bestaan van de mens als schepsel. Het wordt gerechtvaardigd vanuit de roep om zijn presentie en assistentie. Niet in zichzelf, niet doordat het zichzelf zin en identiteit verschaft uit wat het kan, weet of heeft ('Je peux, je sais, j'ai, donc je suis', aldus Merleau Ponty); ook niet doordat het die ontleent aan zijn positie of functie in de (maatschappelijke) wereld. Dat alles is ondergeschikt en diensbaar aan zijn roeping tot verantwoordelijkheid.


In een scheppingsethiek is verantwoordelijkheid aldus een centrale notie en die is nauw gelieerd met vrijheid. Men zou zelfs kunnen zeggen dat de verantwoordelijkheid de rato cognoscendi (de kengrond) van de vrijheid is en de laatste de rato essendi (de zijnsgrond) van de eerste is. In ieder geval impliceert (of postuleert) verantwoordelijkheid vrijheid en is vrijheid altijd bekleed met verantwoordelijkheid. Er is geen sprake van lege of abstracte vrijheid in het leerhuis van de Schriften. Niet van absolute, dit is van verantwoordelijkheid geabsolveerde vrijheid.

Uiteraard betreffen beide begrippen uitsluitend het schepsel dat de mens is. Bij de overige schepselen kan men er niet in eigenlijke zin van spreken. Die zijn wat ze zijn en doen wat ze doen moeten. Onproblematisch en niet voor iets aansprakelijk,al kunnen (ook) zij verstrikt raken in de netten van kwaad en verderf; of niet tot hun recht komen. Maar in de veelkleurige rij van schepselen neemt het schepsel mens een bijzondere plaats in. Dat lijdt geen twijfel in de Schrift en al evenmin in verreweg de meeste antropologie,behalve dan misschien in een extreem naturalistische. Alleen het schepsel mens is als een vrij en verantwoordelijk wezen geschapen. Alleen de mens kent ethiek, al heeft die ethiek zeker ook te maken met het geheel van de schepping. Daar moeten we nog kort op terugkomen.


Maar eerst behoeft dat begrip verantwoordelijkheid nog enige specificatie. Vaak zal het niet meer (maar het niet weinig) betekenen: doen wat je doen moet. Je taak vervullen. Je houden aan de afspraken, de regels en de normen tussen mensen. Otto Kroesen, in zijn recente boek 'Leven in organisaties',noemt dat functionele verantwoordelijkheid. Maar verantwoordelijkheid reikt verder. Er is ook zo iets als verantwoordelijkheid voor het goed functioneren en het welbevinden van het colleectief in het arbeidsteam of in het gezin en dan doen er zich ook altijd wel omstandigheden voor waar de afgesproken regels niet voldoen en de problemen professioneel of creatief opgelost moeten worden. In deze drie vormen van achtereenvolgens functionele, collectieve en professionele verantwoordelijkheid, die Kroesen onderscheidt, put zich de menselijke verantwoordelijkheid evenwel nog niet uit. De mens als opgeroepen en aangesproken wezen is altijd al verantwoordelijk, eerder dan dat hij zijn verantwoordelijkheid zou moeten nemen, zoals onze premier Balkenende het graag zegt. De mens kan niet voor verantwoordelijkheid kiezen of die begrenzen. Ze is ook niet begrensd in ruimte of tijd. Onze verantwoordelijkheid houdt niet op als we met pensioen gaan en we onze arbeidstaak volbracht hebben of bij de grens van Nederland of Europa. Levinas spreekt, heel streng, van 'responsabilité infinie' waarin de mens gesteld of geschapen is. Daar kunnen we wel mee instemmen, zij het met enige reserve, want behalve dat we steeds verantwoordelijkheid dragen, worden we in de orde van Gods schepping en Gods Koninkrijk ook zelf gedragen door de verantwoordelijkheid en de zorg van anderen voor ons. Heroïsch en eenzaam is de mens als schepsel in zijn verantwoordelijkheid niet. Althans niet wezenlijk. Dat dreigt bij Levinas en dat menen we enigszins te moeten nuanceren.

Op scherp te staan komt de verantwoordelijkheid van de mens in onvoorziene en nieuwe situaties, waarin de afgesproken regels niet meer voldoen, de taakomschrijving tekortschiet of geheel ontbreekt en de verantwoordelijkheid als het ware 'vacant' is, zonder subject (Kroesen). Crisissituaties van grote morele verlegenheid, die noch in het persoonlijke, noch in het maatschappelijke leven zeldzaam zijn. Ook dan moet er gehandeld of gesproken worden, een (uit)weg gezocht zonder dat er een duidelijke imperatief is of een weg zich aftekent. Hier kan er alleen gevraagd en gezocht worden naar het gebod (van God) en wordt de ethiek uitdrukkelijk, wat ze misschien altijd al was, 'de kunst van het rechte vragen', 'ars orandi' (Ter Schegget). Wat ons hier geboden is, staat niet (van tevoren) vast. Ook niet in de geschreven geboden (van bijbel of koran) en evenmin is de natuur van de dingen of van de mens. Hier worden vrijheid en verantwoordelijkheid scherp uitgedaagd en op de proef gesteld.

Toch zijn we ook dan niet zonder enige ethische oriëntatie. Verantwoordelijkheid is en blijft ook hier: de ander en het andere recht doen wedervaren, consideratie en eerbiediging, opkomen en instaan voor de ander(en) en niet (uitsluitend) de eigen huid proberen te redden of de handen schoonhouden. Als schepsel opgeroepen zijn betekent leven voor het aangezicht en onder het oordeel van de ander. Altijd blootgesteld zijn aan de ander. Als we vluchten voor onze verantwoordelijkheid uit vrees, lafheid of eigenbaat, dan blijven we het antwoord schuldig. Ook in dit falen van de mens als mens raken we de ander(en) niet kwijt. Er is geen escape uit de 'condition humaine'. 'Er zijn altijd anderen', aldus de titel van het recente boek van Herman Meijer.

Mensen en dingen recht doen en tot hun recht laten komen, dat is leven in adequate verantwoordelijkheid. Maar wat is dat recht van de ander? Kennen we dat dan? Of projecteren we dat vanuit onszelf en vormen en voegen we de ander naar onze eigen intenties? De ander en het andere identificerend en zo aan ons gelijkmakend. Daarin zou het anders-zijn en daarmee de eigenheid van de ander ontkend of geschaad worden.

Afgesneden is ons (en hebben we ons) de weg van een 'ethica naturalis', waarin de schepselen vanuit zichzelf zouden aanwijzen hoe er met hen moet worden om gegaan. Het ethisch gebod staat hen als het ware op het lijf geschreven! De imperatief rust op een duidelijke indicatief Als schepselen van de Schepper zouden het namelijk (een soort) artefacten zijn waarin hun bestemming duidelijk zichtbaar en vanzelfsprekend ligt besloten, zoals bij menselijke artefacten.

Maar Gods schepping zo verstaan is uiterst dubieus. God is geen architect of beeldhouwer, maar Hij roept het schepsel op door zijn Woord. Dan is Hij eerder een poëet en het schepsel zijn poëem, zijn sprekende gedicht.

Karl Barth heeft overtuigend aangetoond dat in de bijbel schepping en verbond intrinsiek met elkaar verweven zijn en in een verbond (tussen ongelijken) gaat het toe op de wijze van de aanspraak en de afspraak, de samenspraak en de tegenspraak. Daarin krijgen de dingen hun vastheid en bestand en valt de wereld niet uiteen in de chaos van vóór de schepping. Het spreken constitueert de wereld als schepping en de mens als schepsel. Zij rusten niet in zichzelf of in hun eigenwettelijkheid.

Ook de moderne ervaring weet dat de dingen in hun zijn en zo-zijn niet als 'maaksels van een Maker' verstaan kunnen worden. Daartoe is er te veel ondoorgrondelijkheid, dubbelzinnigheid en wreedheid in de dingen die er zijn en gebeuren. 'Ik aanvaard geen schepping waarin onschuldige kinderen een afschuwelijke dood sterven', zegt dokter Rieux in'La Peste' van Albert Camus. Evenmin als we uit de wereld God kennen, kennen we louter vanuit hun bestaan en verschijning niet het wezen en de bestemming van de dingen (en van onszelf!). 'Het is nog niet geopenbaard wat we zijn zullen' (1 Joh. 3:2.) In die zin is natuurlijke ethiek evenals natuurlijke theologie bouwen op drijfzand. Een doodlopende weg.

Niettemin hebben de dingen in de natuur en van de cultuur (de taal b.v.) een onmiskenbare eigenheid en vertonen de levensverschijnselen en 'die Phänomene des Menschlichen' (Barth)een inwonende zin, die zich zinspelend tegenwoordig stelt. Die te eerbiedigen, te beluisteren, te duiden en aldus recht te doen behoort ongetwijfeld bij een verantwoordelijkheidsethiek De mens als schepsel heeft te maken met medeschepselen, die hem niet de wet voorschrijven, maar die hij in vrijheid en belangeloze liefde is toegedaan en toegewijd.


Tenslotte: tot hier toe viel het woord liefde nog geen enkele keer en dat mag bevreemden als het om bijbels geïnspireerde ethiek gaat. Maar: liefde als agapè is in haar kern verantwoordelijkheid en zou zonder al te veel bezwaar ook wel zo vertaald kunnen worden. Zorg dragen voor, opkomen voor, borg staan voor de ander en het andere met het oog op hun zijn en welzijn. Proëxistentie, er-zijn-voor-de-ander (Bonhoeffer), met als limiet de plaatsvervanging. Het met lijf en leven zich inzetten voor de ander(en), als de (goede) herder voor zijn schapen.

Dat is de agapè en dat is ook de verantwoordelijkheid als centrale ethische categorie gedacht vanuit de schepping. We verstaan verantwoordelijkheid als agapè-liefde en deze wezenlijk als verantwoordelijkheid. Liefde voor de broeders en zusters, de ander dienen en eren. En dat gaarne en van harte. De liefde bezielt en vervult de verantwoordelijkheid en doet haar nog meer zijn dan gebod, roeping en dure plicht. Ze is vreugde om het mensenleven en de mensenwereld, waarin elkeen zijn naam in vrede draagt.'Gaudium in spe' en daarom ook al 'in re'.

De menselijke waardigheid en de zorg voor de aarde in haar volheid komen eerst, maar daarin mag het uiteindelijk gaan om de gratuite vreugde als de weerkaats van het vrije welbehagen waarmee de Schepper hemel en aarde, de mens en alle dingen in het aanzijn riep.


Uit: Om het levende Woord. Deel 19. Kampen 2010

(c) Rens Kopmels