Marcus 15: 21

Goede Vrijdag

'En zij presten een voorbijganger om zijn kruis te dragen, een zekere Simon van Cyrene, die van zijn akker kwam, de vader van Alexander en Rufus'. (Mc. 15:21)

Argeloos komt hij van zijn akker, deze Simon van Cyrene en onverhoeds wordt hij gedwongen om het kruis van Jezus te dragen. Onvrijwillig krijgt hij zo een rol toebedeeld op Jezus' lijdensweg die tegelijk de weg van onze bevrijding is. Niet meer dan dit weten we van hem, namelijk dat hij Jezus' kruis moest dragen op weg naar Golgotha, omdat het Jezus zelf waarschijnlijk te zwaar geworden was. Hij zal er onder gestruikeld zijn, hetgeen na het lange nachtelijke verhoor, de geseling en de bespotting niet zo verwonderlijk is.
Deze Simon wordt door de Romeinse soldaten geprest het zware kruishout van hem over te nemen. Zelf deden die soldaten dat natuurlijk niet, want eens anders last dragen kwam niet in hen op. Dat was hen nooit geleerd, zeker niet waar het een veroordeelde betrof. Het zou te gek voor woorden zijn. Daarom wordt een toevallige voorbijganger van de straat geplukt en die kon ten overstaan van enige bajonetten moeilijk weigeren.
Zo draagt deze Simon Jezus' kruis, letterlijk en lijfelijk. Zou het hem iets gedaan hebben, kunnen we ons afvragen? Kruiste hij niet alleen Jezus' weg, maar kruiste Jezus ook zijn levensweg? We weten dat niet. De Schrift vertelt verder niets van deze man. Toch lijkt hij voor de gemeente voor wie Marcus in eerste instantie zijn evangelie schrijft geen volslagen onbekende. De evangelist noemt hem 'de vader van Alexander en Rufus', blijkbaar bekende namen in die vroege christelijke gemeente, broeders in de Heer misschien. Nogmaals: we weten dat niet, maar zou wie zo lijfelijk Jezus' kruis heeft gedragen niet in diepere zin tot zijn gemeente behoren?

Simon van Cyrene, de vader van Alexander en Rufus, schrijft Marcus dus. Maar zijn collega Matteus, altijd wat soberder dan Marcus, laat die toevoeging 'de vader van Alexander en Rufus' weg. Had hij eigenlijk, zo kun je je afvragen, niet die hele naam 'Simon van Cyrene' kunnen weglaten en volstaan met 'een voorbijganger' een toevallige passant? Want een naam die verder niet meer voorkomt in de bijbel doet er toch niet toe. Waarom niet gewoon 'een man' of 'iemand?
Maar nee, Simon is de naam! Blijkbaar willen beide evangelisten die naam geboekstaafd hebben. Simon draagt Jezus' kruis als dat deze hemzelf te zwaar is.
Simon van Cyrene! Née, niet Simon Petrus. Niet de eerste van Jezus' discipelen draagt Jezus' kruis. Precies: die ontbréékt op het kritieke moment, op dit pijnlijke moment, als Jezus struikelt onder die zware last, als hij het niet meer kan. Dan is daar Simon van Cyrene en niet, niet: Simon Petrus, Jezus' volgeling en metgezel van het eerste uur. Die laat pijnlijk en beschamend verstek gaan. De evangelisten zeggen het zonder het te zeggen. Ze verzwijgen het welsprekend. Dit beschamende wordt Petrus (en in hem de hele gemeente) bespaard. Het wordt hem (en ons) niet voor de voeten geworpen, niet in het gezicht geslingerd; het wordt bedekt met de mantel der liefde. Maar we moeten het wel beseffen.

Want tot de beproeving en het lijden van Jezus behoort niet in de laatste plaats dat hij in het beslissende uur door zijn getrouwen alléén en in de steek wordt gelaten. De volgelingen worden slapende bevonden als Jezus in de donkere hof van Gethsemané worstelt met God en bidt om licht en kracht. 'Simon, slaapt ge? Waart ge niet bij machte één uur met mij te waken?'
Slapen van droefheid, vluchten van schrik, dat is de rol, de beschamende rol van Jezus' volgelingen op de Goede Vrijdag, toen de Heer zijn weg ging tot hun en tot onze bevrijding. Ook de hem het meest toegewijden hebben hem losgelaten, verloochend, in de steek gelaten. En Jezus' lijden is zeker ook dát.

Maar wat wij mogen horen boven die beschamende rol van de discipelen uit, boven ons eigen verhaal van ontrouw, falen en tekortschieten uit, is dat hij hen en dat hij ons niet loslaat en opgeeft waar wij hem loslieten en kwijt raakten. Ook deze zonde van de ontrouw en de onstandvastigheid van de zijnen zal Jezus dragen en boeten en ze hen niet toerekenen. Hij zelf draagt het oordeel dat zij en dat wij verdiend hadden.

Wat ons rest is dankbaarheid zonder einde. Zo mogen we dan straks in de gedachtenis van zijn vruchtbare offer de maaltijd van de grote dankzegging vieren

AMEN


Gebed van de Goede Vrijdag

Heer, onze Heer,
bij het lijden en sterven van Jezus, de Zoon des mensen,
zijn wij als toeschouwers van verre,
op afstand geplaatst, als de vrouwen bij het kruis,
maar toch zijn we niet onschuldig aan zijn dood en aan die van al zijn
broeders en zusters.
Laat ons dan niet als Pilatus onze handen in onschuld wassen
en doen alsof het ons niet aangaat.
Want wij zijn allen kinderen van Kaïn,
niet de hoeders van onze broeders,
geen goede bewaarders van de aarde,
geen minnaars van het licht en het leven,
maar mede-schuldig aan doodslag, roof en uitbuiting...

Maar toch dwingt Gij ons haast,
op deze dag,
te geloven, dat wij óok schapen van Abel zijn,
volgelingen van de Goede Herder
en dat het bloed, waaraan ook wijzelf schuldig zijn,
ook vóor ons is vergoten,
tot vergeving van zonden
en dat we in de boete van Uw Zoon mede-geboet hebben,
omgekeerd zijn op onze weg
tot een vrijmoedig, waarachtig en dienstvaardig bestaan,
levend in de verwachting en de goede hoop
van vrede, wereldwijd,
van een groene aarde en de grote zomer,
van brood dat eerlijk gedeeld wordt en van wijn die het hart verheugt,
van mensen als broeders en zusters,
van volken die de oorlog niet meer leren.

Bepaal onze harten en gedachten bij deze ons beloofde toekomst,
als wij Christus' lijden, zijn vruchtbare offergang,
indachtig zijn,
de prijs betaald voor ons leven, onze toekomst,
zodat ons hart niet versaagt en onze geest niet moede wordt.
Door Jezus Christus onze Heer, AMEN
(c) Rens Kopmels