God buiten de zijnsorde

Is God of is God niet? Dat is de kwestie. Of is dat de kwestie toch niet? Als gelovige kun je het niet maken, aldus G. G. de Kruijf, te beweren of te suggereren dat God niet bestaat, zoals ik zou doen in mijn polemiekjes met Versnel. Ik ben de Kruijf erkentelijk voor zijn verdienstelijke bemiddelingspoging tussen Versnel en mij, maar van mijn ongelijk in die schermutseling heeft hij me toch nog niet overtuigd. Nu laat zich in kort bestek nauwelijks zinnig redetwisten over althans schijnbaar zo'n wezenlijke vraag als het bestaan van God. Maar ik meen dat de relevantie en de zin van wat ons en onze wereld in Christus gedaan en gezegd is niet hangen aan de affirmatie van het Godsbestaan. En al helemaal niet aan het bestaan van 'n God, maar daarin is geen verschil tussen De Kruijf en mij.
Ik geloof in God, maar niet in zijn bestaan! Zou het zo kunnen? Ik meen dat noch de bijbel, noch ook het christelijk credo ons nopen in het bestaan van God te geloven. We moeten die suggestie van het bestaan van God als noodzakelijke suppositie of implicatie van het credo dan ook geen voet geven. Dat bestaan belijden we niet. En dat zou in de verschuldigde rekenschap vanuit kerk en geloof aan de moderne, goeddeels atheïstische cultuur wel eens van eminent belang kunnen zijn. We moeten het de atheïsten en de 'atheïsten-in spe' (waarvan er ook een paar in de kerkbanken zitten) ook niet te gemakkelijk maken. Dat is althans één van mijn punten in dit geding. Alsof een simpele ontkenning van het bestaan van God volstaan zou om van de zaak aan de orde af te zijn of die als betekenisloos af te schrijven. Want het 'non liquet' waarin de abstract gestelde vraag naar het bestaan van God wel moet eindigen, is toch al een gretig aangegrepen aanleiding om in agnosticisme of atheïsme een alibi te zoeken om aan de roep en de claim van God in Christus (en dan wellicht ook van de naaste) te ontkomen. Dat gemakkelijke alibi, ofschoon niet waterdicht (maar dat is een ander verhaal) moeten we elkaar niet verschaffen door de onbeslisbare vraag naar het Godsbestaan wezenlijk te achten.
Ik acht het zuiverder, meer in overeenstemming met het karakter van de openbaring en ook uitzichtrijker over God niet in termen van zijn, er zijn of bestaan te spreken. Een nieuwlichter ben ik daarin werkelijk niet. Uit de Duitse theologie herinner ik het treffende zinnetje: 'Ein Gott der es gibt, gibt es nicht'. Was het Bonhoeffer of toch Barth? Ik weet het niet meer. In ieder geval heeft bij ons Rob Hensen een keer bondig en helder gezegd: 'Niet: God is, maar God geldt'. (Woord en Dienst, 30-03-'91) en een Delftse collega gaf op de vraag of God bestaan het snedige antwoord: 'Hij heeft wel iets beters te doen'. Dat alles heeft mijn hartelijke instemming.
God is geen zijnde onder de zijnden. Hij is ook niet 'het zijn van de zijnden'. God beware ons!, ben ik geneigd te zeggen. Al evenmin zullen we over Hem moeten spreken als over de grond van het zijn, zoals onder meer Tillich, Van Ruler en ook Loen dat nog al eens deden. Kortom: we moeten niet over God en wereld in één ontologisch verband proberen te spreken. Gods liefde (en ook God zelf) 'gaat het al te boven'. Dat zegt De Kruijf ook, maar als dat hem wezenlijk is, is hij er na aan toe en wordt ook hij vroeg of laat genoopt over God in termen van niet-zijn te spreken. Want als de wereld er is en ons uitsluitend door ervaring en kennis toegankelijk is (en waarom zouden we dat de moderne mens, die we ook zelf zijn, betwisten?) dan is God er niet en is hij voor ons ontoegankelijk, willen we tenminste aan de radicale scheiding tussen God en wereld, tussen Schepper en schepping recht doen. Dan zullen we Hem niet ontdekken in zich ontsluitende wereld-of zelfervaring, maar dan moet God zich openbaren. Dan moet Hij komen van buiten de zijnsorde. Dus: geen onto-theologie, maar Woord-theologie! God is niet het zijn in de hoogste graad of de diepste zin, maar Hij is – met de prachtige formule van Levinas - 'anders dan zijn' ('autrement qu'être'). 'Beziehung zum Seienden'. God, die er in onze (wereld)ervaring niet is en die in elke wereldbeschouwing 'buiten beschouwing'blijft, stelt in zijn komen en spreken ons bestaan en dat van onze wereldorde ter discussie en onder kritiek – én in het licht va zijn goedgunstigheid.
Want, àch, al dat zijn van de dingen en van al die mensen, het kan ons tot een onuitsprekelijke vermoeienis worden; vol ongerijmdheid en wreed toeval. En die grond van het zijn komt ons als een afgrond van verschrikking voor, een baaierd van onverschilligheid, waarin niemand mij kent, niemand me begroet... tenzij die nacht van het 'il y a' doorlicht wordt door het woord en de verschijning van de Opgestane, die ons van gene zijde van zijn en niet-zijn zijn vrede toeroept. Dan wordt de nacht licht als de dag, de duisternis als het licht. Voor het aangezicht van wie mij liefheeft wordt de wereld schepping...
Ik bedoel maar: die schijnbaar louter logische gedachtenspinsels zijn niet zonder een existentiële ondergrond in het bestaan.

Krachtig bevestigd en bemoedigd in mijn overtuiging God en wereld radicaal gescheiden te denken werd ik kort geleden door de lezing van het deze maand (april '91) in Kampen te verdedigen proefschrift van J. O. Kroesen. 'Kwaad en zin' is de titel van dit in mijn ogen voortreffelijke werkstuk, dat zich beweegt in de spanningsvolle driehoek Barth, Levinas, Noordmans.
Ik geef ter afsluiting van dit artikeltje twee van de stellingen door, die deze dissertatie begeleiden en die direct al theologie van allure doen vermoeden, hetgeen de lectuur van dit boek ook bevestigt.
  1. 'Het kwade is de weerlegging van elke "God" die nog deel uitmaakt van de wereld èn het bewijs van God-buiten-de-wereld'.

  2. 'De theologie heeft door een lange traditie waarin God en wereld analoog gedacht werden, de wording versterkt van een wereld die slechts wereld is en daarom kwaad. De ethische ervaring die Levinas beschrijft, is van grote betekenis om dit samengaan van God en wereld open te breken'.
'God is een Naam en geen zijnde'. Ik blijf het nog even volhouden.

(april 1991)
(c) Rens Kopmels