De bramenplukker onterfd

Tot de charme van de zomer hoort voor mij van jongs af aan het bramen zoeken en het bramen plukken. Ik vind dat een onschuldige en ook een mens- en milieuvriendelijke liefhebberij. Paradijselijk haast. Nog van vóór de zondeval. Al is het, zeker deze hete zomer, wel bukken en buigen, rekken en strekken 'in het zweet des aanschijns' om de bramen te verschalken. Maar de bodem waarop de wilde braamstruiken groeien heb je zelf niet bewerkt en de glinsterende zwarte of blauwe vruchtjes pluk je en proef je zonder dat je er iemand mee benadeelt. Integendeel: ik deel er royaal van uit aan vrienden en vriendinnen zonder zelf ook maar iets te kort te komen. Ieder ontvangt uit mijn hand naar zijn of haar behoefte. Zo verwezenlijkt zich nog een klein socialistisch droompje honderd jaar na de grote droom van Herman Gorter en Henriëtte Roland Holst.


Mijn huidige en meest geliefde jachtterrein ligt midden in het randstedelijke op een uitgespaard stukje grond naast de spoorlijn Rotterdam-Den Haag tussen de dichtbewoonde wijk Delft-Zuid en het centrum van deze door vele toeristen bezochte oud-hollandse stad. Men zou daarom denken dat je als bramenplukker met vele concurrenten te maken zou krijgen, maar dat is niet het geval. Er is nauwelijks concurrentie en ook zo kan men hierin een verre afspiegeling zien van het socialistische ideaal. Want aan de ene kant snellen de fietsers aan dit kleine lustoord voorbij zonder op of om te kijken en aan de andere kant hebben de treinpassagiers er geen notie van wat er aan weelde ligt te pronken en te lonken op nog geen vijftig meter afstand. Dat moeten we maar zo houden. Alleen een enkele allochtoon of een vermoedelijke bewoner van het plaatselijke gekkenhuis kan men wellicht als medeplukker op het veldje tegenkomen; de marginalen van onze samenleving. Ik voel me er tot dusver wel bij.

Maar na jaren van ongestoorde vrede verschenen er deze zomer vlak voor de bramenoogst tot mijn verbijstering op dit idyllische plekje blinde, botte, meedogenloze bulldozers, die nu al de helft van de bramenstruiken van de aardbodem hebben weggevaagd en alleen dankzij de bouwvakkersvakantie kan er aan de randen nog even geplukt worden. Volgend jaar is het waarschijnlijk gedaan. De zondeval sleurt ook dit kleine, nog overgebleven stukje paradijs mee in zijn onstuitbare vaart.

Een mens wordt daar niet vrolijk van. Waarom moet dat nou? Ik weet het niet. Niemand weet het, maar het gebeurt. Misschien zeiden de beleidsmakers dat zo'n stukje braak liggend land toch nergens toe dient, maar de bramenplukkers zijn niet geraadpleegd. Zij worden voor een voldongen feit geplaatst.


Ik moet mijn zomerse geluk volgend jaar wellicht elders zoeken, terwijl het zo prettig dichtbij was. En allemaal zo gratuit, gratis en gracieus.

Wat zijn we vaak dom bezig! Nog lang de val niet te boven. En dan gaat het hier nog maar om wat braamstruiken en bramenplukkers! Maar 't is symptomatisch. Het kleine geluk telt niet mee. Maar het geluk ligt toch altijd in de kleine dingen?

Of niet soms?


Uit: In de Waagschaal, 12 augustus 2006

(c) Rens Kopmels